Grammatica - enkelvoudige/samengestelde zinnen, hoofd- en bijzin, voegwoorden en voorzetselvoorwerp

Grammatica
Enkelvoudige en samengestelde zinnen.

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Grammatica
Enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Slide 1 - Diapositive

Aan het eind van deze les...
  • weet je wat een enkelvoudige zin is
  • weet je wat een samengestelde zin is
  • kun je hoofd- en bijzinnen van elkaar onderscheiden
  • weet je welke voegwoorden bij welke zinnen passen

Slide 2 - Diapositive

Uitleg 
Enkelvoudige  en samengestelde zinnen

Slide 3 - Diapositive

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

  • Een enkelvoudige zin is een zin met één persoonsvorm en één onderwerp.
    De jongen
    scoorde een 9 voor zijn toets.

  • Een samengestelde zin is een samenstelling van twee of meerdere zinnen en heeft twee of meer persoonsvormen
    De jongen scoorde een 9 voor zijn toets, maar was toch ontevreden.



Slide 4 - Diapositive

Ik vond de roman 'Het leven is vurrukkulluk' mooi, omdat het boek zo veel humor bevat.

Wat zijn de pv's?
A
vond, bevat
B
vond, is
C
is, bevat
D
er zitten 3 pv's in

Slide 5 - Quiz

Ik vond de roman 'Het leven is vurrukkulluk' mooi, omdat het boek zo veel humor bevat.

Wat is het voegwoord?
A
mooi
B
het boek
C
omdat
D
ik

Slide 6 - Quiz

Ik vond de roman 'Het leven is vurrukkulluk' mooi, omdat het boek zo veel humor bevat.

Enkelvoudige of samengestelde zin?
A
enkelvoudig
B
samengesteld
C
geen van beide

Slide 7 - Quiz

Hoofdzin en bijzin

Slide 8 - Diapositive

Hoofdzin
  • Onderwerp en pv staan naast elkaar:
    Hij koopt vanmiddag dat boek voor mij en ik zorg voor het eten. 
  • Er kunnen geen woorden tussen het onderwerp en de pv
  • Hij *niet koopt vanmiddag een boek.

Bevat de belangrijkste informatie uit de samengestelde zin:
Als het niet regent, koopt hij vanmiddag een boek voor mij. 

Slide 9 - Diapositive

Bijzinnen
  • Tussen ow en pv kunnen andere zinsdelen staan:
    Als hij vanmiddag dat boek voor mij koopt, zorg ik voor het eten. 
  • Pv vaak achteraan in de zin; de info is minder belangrijk.
  • Bijzin is 'niet af'.
    Als het niet regent, (zin is niet af, je weet dat er nog info volgt => dus het is een bijzin)

Slide 10 - Diapositive

Samengestelde zin!
Wat is hier dan de hoofdzin en wat is de bijzin?

Ik vond de roman 'Het leven is vurrukkulluk' mooi, omdat het boek zo veel humor bevat. 






Slide 11 - Diapositive

Samengestelde zin
Let op: er is altijd minimaal één hoofdzin! 
  • Twee hoofdzinnen (nevenschikkend)
  • Een hoofd- en een bijzin (onderschikkend)
  • Een hoofd- en twee bijzinnen, etc. (onderschikkend)
  • Bevat vaak komma (bv. tussen twee pv's)



Slide 12 - Diapositive

Voegwoorden bij hoofdzinnen: dus, en, maar, want
(nevenschikkende voegwoorden)
    • Ze vliegen vandaag naar Malaga, maar het is daar nu best koud. 
    • Hij koopt vanmiddag dat boek voor mij en ik zorg voor het eten. 
    • Hij eet vanavond pasta of hij eet vanavond pizza.
    • Ik kom te laat op school, want de bus komt niet opdagen.
      

    Slide 13 - Diapositive

    Voegwoorden die bijzinnen inleiden: wanneer, hoewel, omdat, zodat, toen, als,...
    (onderschikkende voegwoorden)

    Als het niet regent, ...
    Hoewel het laat is, ...
    Omdat je het boek zo leuk vindt,...



    Slide 14 - Diapositive

    Kijk eens naar deze samengestelde zinnen
    en de rode woorden. 
    Wat valt je op?

    - Hij houdt niet van vis, maar hij lust wel kibbeling.
    - Ik werk niet op woensdag, mijn man werkt daarentegen wel op woensdag.
    - Een hotel is luxe, een tent is juist eenvoudig.
    - Ik werk altijd binnen, in tegenstelling tot een boer die altijd buiten werkt.



    Slide 15 - Diapositive

    Voorzetselvoorwerp
    • Een zinsdeel dat begint met een voorzetsel wat hoort bij het werkwoord noem je een voorzetselvoorwerp.
    • Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel.
    • Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

    Ik reken op je komst.
    'rekenen op' is een vaste combinatie
    op je komst = voorzetselvoorwerp

    Slide 16 - Diapositive

    Voorzetselvoorwerp

    Slide 17 - Diapositive