Le passé composé (herhaling)

LE PASSÉ COMPOSÉ 
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

LE PASSÉ COMPOSÉ 

Slide 1 - Diapositive

Wat is de passé composé? Geef ook een voorbeeld.

Slide 2 - Question ouverte

Wat zijn de vormen van het werkwoord Avoir ???

Slide 3 - Question ouverte

Slide 4 - Vidéo

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.
Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

Slide 5 - Diapositive

De passé composé
bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

Slide 6 - Diapositive

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 7 - Diapositive

De meeste werkwoorden krijgen dus een vorm van avoir 
Bijvoorbeeld:
Tu (regarder)...                         Tu as regardé
Vous (manger)...                      Vous avez mangé
Jean et Pierre (acheter)       Jean et Pierre ont acheté

Slide 8 - Diapositive

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 
Soms kun je het voltooid deelwoord niet zelf maken, dan moet je het uit je hoofd leren. Deze werkwoorden vind je op een aparte slide.

Slide 9 - Diapositive

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • Je werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé

Slide 10 - Diapositive

De volgende voltooide deelwoorden moet je uit je hoofd leren!
  • avoir --> eu    bijv. Tu as eu (jij hebt gehad)
  • être --> été     bijv. Nous avons été (wij zijn geweest)
  • faire --> fait    bijv. Elles ont fait (zij hebben gemaakt)

Slide 11 - Diapositive

SAMENVATTING
  1. Kies of je met avoir of être moet werken (zie slide 13 voor de werkwoorden die met être moeten worden vervoegd, alle andere werkwoorden gaan met avoir!) en vul die vorm vast in
  2. Maak zelf het voltooid deelwoord als je werkwoord op -er eindigt. Of kies het voltooid deelwoord als je werkwoord onregelmatig is (zie slide 18). Zet het voltooid deelwoord achter stap 1
  3. Als je bij stap 1 voor être hebt gekozen, kijk je of het onderwerp van de zin vrouwelijk enkelvoud of meervoud is, of mannelijk meervoud. Dan doe je stap 3 (zie slide 20) en voeg je eventueel een extra -e of -s of -es toe aan je voltooid deelwoord.

Slide 12 - Diapositive

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester (blijven)
B
aller (gaan)
C
regarder (kijken)
D
entrer (binnengaan)

Slide 13 - Quiz

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 14 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
rentrer (terugkeren)
B
être (zijn)
C
écouter (luisteren)
D
louer (huren)

Slide 15 - Quiz

Elles... (parler)
(passé composé)
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 16 - Quiz

Ils (envoyer =verzenden, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 17 - Quiz

Lesdoel:
Aan het einde van de les weet je hoe je de passé composé maakt.

Slide 18 - Question ouverte