Buis buigen en Draad lassen

• Produceren, Installeren en Energie
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Welke soorten buis voor elektrotechniek ken jij?

A B C

1. A = PVC buis B = Hostalit buis C = Stalen buis
2. A = Stalen buis B = PVC buis C = Hostalit buis
3. A = Hostalit buis B = PVC buis C = Stalen buis

Welke afstanden tussen twee beugels houden we aan bij gladde buis:

1. Horizontaal: 40 cm Verticaal: 40 cm
2. Horizontaal: 50 cm Verticaal: 50 cm
3. Horizontaal: 50 cm Verticaal: 40 cm
4. Horizontaal: 40 cm Verticaal: 50 cm

Welke afstanden tussen twee beugels houden we aan bij flexibele buis:

1. Horizontaal: 40 cm Verticaal: 40 cm
2. Horizontaal: 30 cm Verticaal: 30 cm
3. Horizontaal: 30 cm Verticaal: 40 cm
4. Horizontaal: 40 cm Verticaal: 30 cm

Dit is een??

1. Trekdoos
2. Sok
3. Einddoos
4. T-doos

A B

1. A is een sok voor flexibele buis
2. B is een sok voor gladde buis
3. Je kan deze sokken voor alle buizen gebruiken

Symbool voor weerstand = R

Eenheid wordt aangegeven in Ohm

Het symbool voor Ohm = Ω

Weerstand is de kracht die een stroom tegenwerkt, hoe LAGER de weerstand hoe HOGER de stroom

Op het moment dat er een stroom loopt wil de stroom zo snel mogelijk van de + naar de - lopen. Door de draad ertussen en bijvoorbeeld een lampje wordt de stroom tegengewerkt. Als je het lampje ertussen uithaalt heb je alleen de draad als verbinding. De draad heeft een lage weerstand, bijna 0 ohm, en zal als deze tussen de + en de - wordt aangesloten kortsluiting veroorzaken. Hetzelfde gebeurt als je dit bij een wcd doet, dan springt in de groepenkast de zekering.

Vervangen we nu de koperdraad door een lampje dan zal er geen kortsluiting optreden maar zal het lampje gaan branden, dit komt omdat het lampje een bepaalde weerstand heeft

deze weerstand kunnen we berekenen

U = I x R

Deze wet is genoemd naar de Duitse natuurkundige Georg Ohm, die een verband legt tussen spanning, stroomsterkte en weerstand.

Hierin is:

U = de spanning, in dit geval die van de batterij

I = de stroom door de lamp

R = de weerstand van de gloeidraad van de lamp

Volgens deze wet is de stroom door een geleider (een weerstand) evenredig met de spanning over de weerstand van die geleider.

𝑅=𝑈/𝐼 of 𝐼=𝑈/𝑅 of 𝑈=𝐼 𝑥 𝑅 

U = de spanning, 

I = de stroom 

R = de weerstand 

We gaan de Wet van Ohm toepassen

U = 1,5 Volt

I = 1 Ampere

We willen R weten

R = U : I

R = 1,5 : 1

R = 1,5 ohm

 

I = 1,2 Amp
R = 24 Ohm
U = ..... Volt

1. U = 36 volt
2. U = 20 volt
3. U = 0,05 volt
4. U = 28,8 volt

We gaan de Wet van Ohm toepassen

R = 24 Ohm

I = 1,2 Ampere

We willen U weten

U = I x R

U = 1,2 x 24

U = 28,8 Volt

U = 6 Volt
I = 0,5 Amp
R = ..... Ohm

1. R = 12 Ohm
2. R = 3 Ohm
3. R = 0,3 Ohm
4. R = 1,2 Ohm

We gaan de wet van Ohm toepassen

U = 6 Volt

I = 0,5 Amp

We willen R weten

R = U : I

R = 6 : 0,5

R = 12 Ohm 

U = 18 Volt
R = 36 Ohm
I = .... Amp

1. I = 54 Amp
2. I = 0,5 Amp
3. I = 2 Amp
4. I = 18 Amp

We gaan de wet van Ohm toepassen

U = 18 Volt

R = 36 Ohm

We willen I weten

I = U : R

I = 18 : 36

I = 0,5 Amp

Bereken de spanning bij a, b en c

1. a = 4,7 Volt b = 60 Volt c = 57,2 Volt
2. a = 47 Volt b = 60 Volt c = 672 Volt
3. a = 47 Volt b = 6 Volt c = 67,2 Volt

Bereken de stromen bij a, b en c

1. a = 4 Amp b = 0,5 Amp c = 10 Amp
2. a = 0,25 Amp b = 2 Amp c = 0,1 Amp
3. a = 576 Amp b = 72 Amp c = 1440 Amp

Bereken de weerstandswaarde

1. a = 16 Ohm b = 24 Ohm c = 8 Ohm
2. a = 0,25 Ohm b = 0,16 Ohm c = 0,5 Ohm
3. a = 4 Ohm b = 6 Ohm c = 2 Ohm

Een installatiedraad heeft een lengte van 5 meter. 

Je gaat deze vervangen voor een draad met een dwarsdoorsnede die vier keer zo groot is. 

De weerstand van die draad wordt dan 4 keer kleiner.

 

Een installatiedraad heeft een lengte van 5 meter. 

Je gaat deze vervangen voor een draad die twee keer zo lang is. 

De weerstand van die draad wordt dan 2 keer zo groot.

We hebben in een schakeling een koolstofweerstand van 20 Ω opgenomen. Deze weerstand vervangen we door een weerstand van 100 Ω. Hoe groot wordt dan de stroom in die schakeling? De spanning blijft gelijk

1. De stroom blijft gelijk
2. De stroom wordt 5 keer kleiner
3. De stroom wordt 5 keer groter
4. Dat kan je zo niet beantwoorden

De spanning blijft gelijk. De weerstand wordt 5 x zo groot

We gaan I berekenen bij een spanning van 12 Volt:

I = U : R                                                       I = U : R

I = 12 : 20                                                   I = 12 : 100

I = 0,6 Amp                                               I = 0,12 Amp