T3 leerdoel 6 (GL 1H, 2H) présent ww -er, -ir, -re

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Bienvenue!

à la classe de français

Asseyez-vous  selon le plan

1 Chris Albers

2 Jasmijn Beekhof

3 Sytske Bluemink

4 Thessa Bos

5 Gijs Bruins

6 Linda van Buiten

7 Marlieke Doornwaard

8 Benthe van Eijk

9 Joris Groenwold

10 Heleen Harink

11 Marcus Horsting

12 Lucia Huisman

13 Mette van Ingen

14 Alisa Kasemier

15 Naomi Kleijer

16 Floor van der Kolk

17 Manoah Meijer

18 Floris Nijhuis

19 Bram van de Riet

20 Mike van Rijnsoever

21 Silvan van der Steege

22 Larissa Troost

23 Iris Visscher

24 Levi Würsten

25 Merlin Zielman

Loïs

Jochem

Fleur

Flore

Tim

Manuel

Senna

Shurendy

Eva

Lucas

Esmeee

Sophie

Jonathan

Noah

Vera

Floris

Ymke

Dick

Sofia

Susanne

Jasmijn

Jefta

Est-ce que ton portable est dans l'hôtel de portables?

T3fa1

Frans in H3

• binnenkomst (op tijd!): mobiel, tas, opgeladen chrome-/winbook, agenda
• tijdens de les: 'silence en 5 secondes: 5-4-3-2-1-zero'
• afronding van de les: 

              1. werk tot 5-4-3-2-1-0

              2. evaluatie lesdoel

              3. spullen inpakken

hier staat in welk hoofdstuk je werkt

hier staan de paragrafen met de opdrachten

leerdoel 6

Ik kan regelmatige werkwoorden op -er, -ir en -re goed vervoegen in een Franse zin in de présent (tegenwoordige tijd)

Maintenant ...

... prend ton cahier ou fais un document pour les notes de grammaire

werkwoorden 'vervoegen'???

3 typen regelmatige werkwoorden

• Hierbij kun je de regels volgen
• elk werkwoord dat zo eindigt, houdt zich aan dezelfde regel
• werkwoorden die eindigen op -er (bijv. parler), op -ir (bijv. finir) en op -re (bijv. répondre)

-ER

-IR

-RE

-ER

exemples

bv. FINIR (eindigen)

je fin

tu fin

il/elle/on fin

nous fin

vous fin

ils/elles fin

is

is

it

issons

issez

issent

-IR

RÉPONDRE

je répond

tu répond

il/elle/on répond

nous répond

vous répond

ils/elles répond

s

s

ons

ez

ent

-RE

La compétition entre les groupes

je mag je aantekeningen gebruiken

Rester: tu (jij blijft)

1. tu reste
2. tu restes
3. tu restet
4. tu rest

Finir: il/elle/on (hij/zij/men eindigt)

1. il/elle/on fini
2. il/elle/on finis
3. il/elle/on finit
4. il/elle/on fin

Regarder: nous (wij kijken)

1. nous regarde
2. nous regardes
3. nous regardons
4. nous regardez

répondre: je (ik antwoord)

1. je réponds
2. je répondu
3. je répond
4. je répondt

chercher: ils/ elles (zij zoeken)

1. ils cherche
2. ils cherchent
3. ils cherchons
4. ils cherchez

Finir: vous (jullie eindigen/ u eindigt)

1. vous finez
2. vous finirez
3. vous finissons
4. vous finissez

Regarder: je (ik kijk)

1. je regarde
2. je regardes
3. je regardet
4. je regard

grandir: vous (jullie groeien/ u groeit)

1. vous grandez
2. vous grandirez
3. vous grandissons
4. vous grandissez

perdre: il (hij verliest)

1. il per
2. il perde
3. il pert
4. il perd

leerdoel 6

Ik kan regelmatige werkwoorden op -er, -ir en -re goed vervoegen in een Franse zin in de présent (tegenwoordige tijd)

Les devoirs (le jeudi 28 septembre, 4e heure)

apprendre et faire: chapitre 1H et 2H

Let op: 

interview NU inleveren

week 40 SO vocabulaire ( 2AE)

Au revoir tout le monde

et à bientôt!