être
1 / 12
La durée de la leçon est: 45 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)
Les pronoms personnels
- persoonlijk voornaamwoorden.
Je
Elles
Nous
il
Tu
Elle
Vous
ils
On
Slide 2 - Question de remorquage
Ik ben: Je ...
A
suis
B
es
C
est
Slide 3 - Quiz
hij/zij/men is: Il/elle/on ...
A
suis
B
es
C
est
Slide 4 - Quiz
u bent/ jullie zijn : vous ...
A
sommes
B
êtes
C
sont
Slide 5 - Quiz
Vertaal: wij zijn
Slide 6 - Question ouverte
Vertaal: jij bent
Slide 7 - Question ouverte
Ik kan het werkwoord être vervoegen
😒🙁😐🙂😃
Slide 8 - Sondage
Wat betekent être?
Slide 9 - Question ouverte
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont
Slide 10 - Question de remorquage
être
=
zijn
Amir est en France?
Je m'appelle Bastein.
Lara est française?
Non, elle est néerlandaise.
Je suis l ami
de Julien.
non, il est au Maroc.
