3h / 3a - Naamvallen (ontleden & voorzetsels)

Stappenplan naamvallen
1e, 3e en 4e naamval

Met voorzetsels
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Stappenplan naamvallen
1e, 3e en 4e naamval

Met voorzetsels

Slide 1 - Diapositive

Doelen

Ik ken de voorzetsels met de 3e naamval

Ik ken de voorzetsels met de 4e naamval

Ik kan de zin ontleden (onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp)

Slide 2 - Diapositive

Stap 1:
Hoort het woord dat je moet invullen bij de Der-groep of de Ein-groep?

Slide 3 - Diapositive

Der- of Ein-groep?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
Der-groep
B
Ein-groep

Slide 4 - Quiz

Stap 2:
Welk geslacht heeft het zelfstandig naamwoord?

Slide 5 - Diapositive

Is het woord m / v / o / mv?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
Morgen / m
B
mit / v
C
Berlin/m
D
Mutter /v

Slide 6 - Quiz

Je weet nu:
Je weet dat je -mijn-  moet vertalen en dat de vertaling mein- is. en dat het geslacht van Mutter vrouwelijk is. We moeten nu gaan vervoegen

Slide 7 - Diapositive

Stap 4:
Nu moet je kijken hoe je de naamval kan vinden. 
Dus moet je 1e, 3e of 4e naamval hebben.
Staat er een voorzetsel in de zin?

Slide 8 - Diapositive

Zo ja, wat is het voorzetsel in deze zin en welke naamval heeft het.?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
Morgen / +4
B
komme / +3
C
Mutter / +4
D
mit / +3

Slide 9 - Quiz

Stap 5:
Je weet nu dat "mit" een voorzetsel is en dat het de 3e naamval 

Slide 10 - Diapositive

Stap 6:

Je weet nu:
- welk woord je moet vertalen, 
- wat de vertaling is 
-wat het geslacht is.
- en of het woord in der Gruppe of ein- Gruppe staat.
- en dat het een voorzetsel is met de 3e naamval..
- vervoeg het woord nu?

Slide 11 - Diapositive

Wat wordt dan de vervoeging van het woord "mein"?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
meinem
B
meiner
C
meinen

Slide 12 - Quiz

Vertaal de volgende woorden
Gebruik het stappenplan

Slide 13 - Diapositive

Ohne ...... (deze) Jungen macht es kein Spaß.
A
diesem
B
dieser
C
diese
D
diesen

Slide 14 - Quiz

Wir suchen ständig nach ...... (jouw) Kind (o).
A
deinem
B
dein
C
deine
D
deinen

Slide 15 - Quiz

Um ....... (zijn) Kinder (mv) zu beruhigen, sang er Lieder.
A
seinem
B
seine
C
seiner
D
seinen

Slide 16 - Quiz

Zu ....... (welk) Kind (o) hast du dass gesagt?
A
welchem
B
welchen
C
welche
D
welcher

Slide 17 - Quiz

We gaan nu zelf oefenen!

Slide 18 - Diapositive

Geen voorzetsel in de zin?
Tjaaaaaa, wat nu als er geen voorzetsels in de zin staat??
Dan kijk je of er een speciaal werkwoord in de zin staat of dat het een tijdsbepaling is. Zijn die er niet, dan ga je ontleden. 

Slide 19 - Diapositive

Indien geen voorzetsel:
1. Staat het woord in de DER- of de EIN-Gruppe?
2. Wat is het geslacht van het zelfstandig naamwoord?
3. Staat er een voorzetsel in?
4. Staat er een speciaal werkwoord in?
5. Ontleden


Slide 20 - Diapositive

Stap 4:
Staat er een speciaal werkwoord in? - dan die naamval gebruiken.

Slide 21 - Diapositive

Stap 5:
Zinnen ontleden.
Onderwerp: 1e naamval (wie/wat + gezegde)
Meewerkend voorwerp: 3e naamval (aan/voor wie)
Lijdend voorwerp: 4e naamval (wie/wat + gezegde + onderwerp)


Slide 22 - Diapositive

Wat is in deze zin het onderwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

A
...(mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 23 - Quiz

Wat wordt dan de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
mein Mutter
B
meine Mutter
C
meiner Mutter
D
meinen Mutter

Slide 24 - Quiz

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
... (mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 25 - Quiz

Wat wordt de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
ihre Vater
B
ihrer Vater
C
ihrem Vater
D
ihr Vater

Slide 26 - Quiz

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
... (mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 27 - Quiz

Wat wordt de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
eine Geschenk
B
eines Geschenk
C
ein Geschenk
D
einen Geschenk

Slide 28 - Quiz

Wat vind je nog lastig?

Slide 29 - Question ouverte