Leesvaardigheid: Signaalwoorden en tekstverbanden_klas 2

Signaalwoorden – je kunt ze beschouwen als de verkeersborden van je tekst
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Signaalwoorden – je kunt ze beschouwen als de verkeersborden van je tekst

Slide 1 - Diapositive

Wat is een signaalwoord?

  • Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en/of alinea’s.

  • Signaalwoorden geven een tekstverband aan.



Slide 2 - Diapositive

Signaalwoorden
Meest voorkomende signaalwoorden en verbanden

Slide 3 - Diapositive

Tijd
voordat, nadat, eerst, daarna, vervolgens, wanneer, vroeger.

Voordat hij naar school gaat, poetst hij zijn tanden. 

Slide 4 - Diapositive

Opsomming
en, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Ik hou van voetbal: ten eerste is het gezond, ten tweede ben je lekker buiten en je werkt samen aan de overwinning. 

Slide 5 - Diapositive


Voorbeeld/ toelichting
een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Mijn broer sport graag, zoals voetbal, tennis en zwemmen.

Slide 6 - Diapositive

Oorzaak – gevolg
door, doordat, waardoor, te danken aan

Ik was veel te laat voor de les, doordat mijn zus de badkamer bezet hield en ik op haar moest wachten.

Oorzaak = wachten op zus
Gevolg = te laat in de les

Slide 7 - Diapositive

Tegenstelling
evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e), maar

Deze vakantiebestemming is oké, maar vind ik de vorige bestemming veel leuker!

Slide 8 - Diapositive

Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van, zodat

Zij leert elke avond voor haar autotheorie, zodat ze haar rijbewijs snel haalt. 

Doel = rijbewijs halen. Middel = elke avond leren

Slide 9 - Diapositive

Voorwaarde
Als... dan..., wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat

Als je goed luistert, dan weet je wat hij bedoelt. 

Slide 10 - Diapositive

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat

Kortom, signaalwoorden en tekstverbanden zijn niet zo ingewikkeld als veel leerlingen vaak denken. 

Slide 11 - Diapositive

Oefenen; onthoud jouw score.

Slide 12 - Diapositive

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen.
B
Ze geven een signaal, zodat je weet waar je gebleven bent met lezen.
C
Ze geven voor welk publiek de schrijver de tekst heeft geschreven.
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 13 - Quiz

'verder' is een signaalwoord van een opsomming.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Wat is een signaalwoord(en) van: opsommend tekstverband?
A
maar
B
Bijvoorbeeld
C
Kortom
D
tenslotte

Slide 15 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
Samenvattend
B
ten slotte
C
tegenover
D
zoals

Slide 16 - Quiz

Wat is een signaalwoord van een opsomming?
A
ook
B
maar
C
al met al
D
zoals

Slide 17 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 18 - Quiz

Wat is een signaalwoord behorende bij een 'doel-middel tekstverband'.
A
eerst
B
met behulp van
C
zodra
D
omdat

Slide 19 - Quiz

Welk signaalwoord een signaalwoord voor 'tijdsvolgorde'?
A
nadat
B
bijvoorbeeld
C
ook
D
want

Slide 20 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
A
Terwijl
B
Daarnaast
C
Toch
D
Bovendien

Slide 21 - Quiz

"Dus dit was de herhaling over tekstverbanden."


Wat is het tekstverband in bovenstaande zin?
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
conclusie
D
opsomming

Slide 22 - Quiz

"Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden."

Wat is het tekstverband?
A
tegenstelling
B
conclusie
C
voorbeeld
D
opsomming

Slide 23 - Quiz