Di 13-09-22 K1 L1

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

BR2F
Dinstag, 13. September 2022

Slide 2 - Diapositive

die Planung
  • Lernziele (leerdoelen)
  • Grammatica uitleg:
  • Persoonlijk voornaamwoord +
Zwakke werkwoorden +
voltooid deelwoord
  • Aufgaben (opdrachten)

Slide 3 - Diapositive

Lernziele
Am Ende der Stunde kann ich:
  • de persoonlijke voornaamwoorden toepassen in een oefening. 
  • de vervoeging van het zwakke werkwoord toepassen in een oefening.
  • De vervoeging van het voltooid deelwoord toepassen in een oefening.


Slide 4 - Diapositive

Feitje/Weetje
In het Duits worden zelfstandige naamwoorden met een HOOFDLETTER geschreven.

Zelfstandig naamwoord: waar je een lidwoord voor kan zetten (de/het/een) 
Duitse lidwoorden: de/het --> der/die/das
                                         een --> ein     (en nog meer)
Bijvoorbeeld: de naam --> der Name                                het jaar --> das Jahr
                             het adres --> die Adresse                          de mensen --> die Leute

Slide 5 - Diapositive


Grammatica

Slide 6 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord
Wat is een persoonlijk 
voornaamwoord?

Slide 7 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij/zij/het

wij
jullie
zij/u
ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
ev: enkelvoud
ik, jij, hij/zij/het
mv: meervoud
wij, jullie, zij/u
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 8 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
der Mann reist viel. --> de man reist veel.

man reist viel --> men reist veel.

Slide 9 - Diapositive

Zwakke werkwoorden
Wat is een zwak werkwoord?

Slide 10 - Diapositive

Zwakke werkwoorden
  • klinker in de stam blijft hetzelfde:
Bijvoorbeeld: wonen --> ik woon, jij woont, wij wonen
  • Ezelsbruggetje: (fe) e st t en t en

Slide 11 - Diapositive

ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
ik
jij
hij/zij/het

wij
jullie
zij/u
wohne
wohnst
wohnt

wohnen
wohnt
wohnen
reise
reist
reist

reisen
reist
reisen
heiße
heißt
heißt

heißen
heißt
heißen
wohnen   reisen     heißen
1. stam? werkwoord -en
2. plaats uitgang die hoort bij het pers vnw
BV.: wohnen - wohn - du wohnst
ezelsbruggetje:
(fe)esttenten

Slide 12 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Wat is een voltooid deelwoord?

Slide 13 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Van een zwak werkwoord:
ge + stam + t     --> wohnen --> ge + wohn+ t = gewohnt

Voor een sterk werkwoord:
ge + stam + en  --> geben --> ge + geb + en = gegeben

Slide 14 - Diapositive

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
Kapitel 1 Lektion 1: Aufgabe 1, 2, 6, 7, 9, 11

  • Wie (hoe)? Online of boek
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent
  • Zeit (tijd)? 9:50
  • Fertig (klaar)? iets voor jezelf





An die Arbeit!

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Slide 17 - Diapositive