Taalbeschouwing hoofdstuk 4 deel 1

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Startklaar 

       

       Pak je Chromebook/ laptop voor je

       Start je Chromebook/ laptop op

       Log in op www.lessonup.app 

       Stop je telefoon in je tas of in je jas

      

Inleiding

Vandaag gaan we opdrachten maken met werkwoorden. We beginnen met een herhaling van wat we al hebben geleerd dit hoofdstuk. Daarna gaan we je voorkennis testen. Vervolgens ga je opdrachten maken in je boek en in NUMO

Herhaling (wisbordje)

. 

Wat heb je nog onthouden van de vorige lessen?

Je krijgt eerst zelf bedenktijd om dingen op te schrijven die je nog weet.

Daarna bespreek je in tweetallen wat je hebt opgeschreven.

Herhaling

Themawoorden

Vergelijkingen (letterlijk en figuurlijk taalgebruik)

Lezen (onderdelen, voorspellen)

Leerdoelen

Aan het einde van de les ...

- weet ik wat werkwoorden zijn

- kan ik werkwoorden in de zin of tekst herkennen

Leerdoelgericht werken: 

Voor iedere leerling is duidelijk waar er aan gewerkt gaat worden. Docenten geven vanuit deze leerdoelen vorm aan

de inhoud van hun lessen. Om dit voor leerlingen behapbaar te houden wordt alleen het hoognodige aangeboden. Iedere les worden de beoogde leerdoelen kenbaar gemaakt en

worden onderwijsactiviteiten ingezet die moeten leiden tot het beoogde leerdoel. Hierbij wordt gericht ingezet op succeservaringen. Leerdoelen worden vanuit hoge positieve verwachtingen van alle leerlingen geformuleerd en zetten in op succeservaringen. 

Voorkennis activeren

Je krijgt zo drie zinnen te zien. De vraag is: wat is het werkwoord in de zin.

Voorkennis activeren: 

In iedere les wordt relevante voorkennis geactiveerd aan de hand

van een terugblik-opdracht om zo de mate van stofbeheersing te bepalen en richting te

geven aan de rest van de les. Enkele werkvormen die zich hier mooi voor lenen zijn:

https://toetsrevolutie.nl/?p=2436

Zij fietst naar school.

1. Zij
2. fietst
3. naar
4. school

De kinderen redden vaak dieren

1. kinderen
2. redden
3. vaak
4. dieren

Ik ben heel sportief.

1. Ik
2. ben
3. heel
4. sportief

Instructie 

Een werkwoord is een speciaal woord in een zin.

Een werkwoord geeft aan wat iets of iemand doet, of wat er gebeurt.

voorbeeld

Zij doucht iedere dag

voorbeeld

Hij fietst over de weg.

Voorbeeld

Zij winkelen gezellig met de familie.

Zij slaapt overdag veel.

1. Zij
2. slaapt
3. overdag
4. veel

Instructie

Er bestaan ook werkwoorden die niet aangeven wat iets of iemand doet of wat er gebeurt, maar toch werkwoorden zijn.

voorbeeld

Hij wordt voetballer.

voorbeeld

Ik ben ziek.

voorbeeld

Hij heeft gips.

Bijzondere werkwoorden

De werkwoorden worden, zijn en hebben zijn bijzondere werkwoorden.

Het is niet iets wat je kan doen, zoals lopen, praten, fietsen enz. 

Maar het zijn toch werkwoorden.

Verschillende vormen

Een werkwoord kan er in verschillende zinnen anders uitzien.

Hoe een werkwoord eruit ziet, noem je de vorm van een werkwoord.

Enkele voorbeelden

Wij lopen naar school.

Ik loop naar school.

Hij loopt naar school.

Vanmiddag sneeuwt het niet meer.
Wat is het werkwoord?

Ik ben vandaag op de fiets.
Wat is het werkwoord?

Goed of fout

Op de volgende slides zie je steeds een zin met een werkwoord.

Aan jou de vraag of de zin met het werkwoord goed of fout is.

Leg ook uit waarom.

Succes

Jan en ik ga naar school lopen.

1. goed
2. fout

Hij vangen de kat van de buren.

1. goed
2. fout

De vrouw loopt naar de winkel.

1. goed
2. fout

Theorie 

Een werkwoord is een speciaal woord in een zin.

Een werkwoord geeft aan wat iets of iemand doet, of wat er gebeurt.

Er bestaan ook werkwoorden die niet aangeven wat iets of iemand doet of wat er gebeurt, maar toch werkwoorden zijn.

Een werkwoord kan er in verschillende zinnen anders uitzien.

Hoe een werkwoord eruit ziet, noem je de vorm van een werkwoord.

Aan de slag

Maak nu opdracht 1 en 2 in je boek op bladzijde 114 t/m 117

Als je klaar bent, ga je naar Numo- Nederlands - taken 

ben je daarmee klaar, kies je iets waar je nog moeite mee hebt .

Afsluiting

Op de volgende slides krijg je drie zinnen te zien met een werkwoord.

Aan jou de taak om de drie werkwoorden op te schrijven op je post-it en op te plakken op het raam.

Succes!

In de slotfase van de les controleert de docent of de leerdoelen door alle leerlingen behaald zijn en plaatst de les in de context van de betreffende periode. De docent evalueert samen met de leerlingen de les, het proces en blikt vooruit. 

Afsluiting werkwoorden

1. Dilan aait de kleine hond.
2. Rojhat heeft een mooi nieuw traningspak.

3. Dina praat de oren van je hoofd.

Welk cijfer zou je jezelf geven voor aandacht tijdens deze les?

010

Welk cijfer zou je mij geven voor deze les?

010