Blok 1 Schrijven

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Wat heb je nodig?

- Chromebook

- Boek Op Niveau

- Klapper

- pen / potlood

Wat ga je doen vandaag?

- Je krijgt een inleiding bij schrijven in de LessonUp;

- Je krijgt een herhaling van de begrippen tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen (blok 1, Lezen);

- Je gaat odrachten maken uit het boek.

Aan het einde van deze les:

- kun je een tekst schrijven met een bepaald tekstdoel;

- kun je een tekst schrijven waar de leestekens goed in staan.

Op welke manieren kun je aan ideeën komen als je een tekst (over een gegeven onderwerp) moet schrijven?

Aan welk woord denk je bij het zien van de vorige afbeelding?

Opdracht 40: overeenkomsten en verschillen op het bord.

Waar zou je over kunnen schrijven als je een tekst moet schrijven met als tekstdoel informeren?

Opdracht 46 blz. 39

1. Thuis schrijf ik ... en ... .

2. Op school schrijf ik ... en ... .

3. De bedoeling van ... is ... .

Opdracht 47

Lees de theorie nog eens in het gele blok op blz. 38

De tekstdoelen zijn... .

Opdracht 48 

Huiswerk 

Opdracht 50

1. Afbeelding ... spreekt mij het meest aan.

2. Maak een woorbweb met vijf woorden over de afbeelding die jij gekozen hebt.

Opdracht 51

Schrijf een schoolkrant artikel bij de afbeelding die je gekozen hebt.

Gebruik minimaal 8 regels.

Gebruik de woorden uit je woordweb.

Pak je boek op blz. 41

Lees de theorie in het gele blok en schrijf op in je schrift:

Afspraken Taalverzorging:

• Elke zin begint met een hoofdletter.
• Namen schrijf je met een hoofdletter.
• Achter een gewone zin komt een punt.
• Achter een vragende zin zet je een vraagteken (?).
• Achter een uitroep zet je uitroepteken (!).

Opdracht 53

Schrijf de zinnen over. 

Zet hoofdletters en leestekens op de goede plek. 

Nakijken opdracht 53

1. Ik ben Pieter vanmiddag in Rotterdam tegengekomen.

2. Hebben jullie nog wat gehoord van mevrouw Stevens?

3. Doe onmiddellijk dat raam dicht, Lucinda!

4. We gaan volgende week met z'n allen naar de Efteling.

5. Dat meen je niet!

Ik weet wat een leesdoel is.

1. ja
2. met hulp
3. soms
4. nee, ik snap er niks van

Ik weet wat een tekstdoel is.

1. ja
2. met hulp
3. soms
4. nee, ik snap er niks van

Ik weet het verschil tussen informeren, overhalen en amuseren.

1. ja
2. met hulp
3. soms
4. nee, ik snap er niks van

Ik kan van een tekst het tekstdoel voorspellen.

1. ja
2. met hulp
3. soms
4. nee, ik snap er niks van

Aan het einde van deze les:

- kun je van een tekst het tekstdoel voorspellen;

- weet je welke tekstsoort bij een tekstdoel hoort;

- kun je verschillende tekstvormen herkennen;

- kun je achter de betekenis van moeilijke woorden komen

Leesplan

Je krijgt van je docent een leesplan.

Bewaar het in je boek!

Wat betekent voorspellen?

Opdracht 43

Lees tekst 3, 4 en 5 op blz. 36 en 37 en beantwoord voor iedere tekst de  vragen.

Opdracht 43

1 Deze hondenbruiloft was zo bijzonder, omdat het de duurste ooit was.

2 Verorberd betekent: gegeten.

3 Het radiostation heet Qmusic.

4 De grap is dat de konijnen in het stripje banger zijn voor water dan voor mensen. Wat het onderzoek zegt, klopt dus niet.

Opdracht 44
Bij tekst ... kwam mijn voorspelling (niet) uit, omdat ...

Pak je boek op blz. 38

Lees de theorie in het gele blok en schrijf op in je schrift:

Tekstsoort = de tekst past bij de bedoeling van de schrijver, bijvoorbeeld informerende tekst

Tekstvorm = De vorm van de tekst verandert steeds, bijvoorbeeld een nieuwsbericht of tijdschriftartikel

Opdracht 45

Je krijgt van je docent een schema.

- Vul het schema in

- Stop het in je klapper

Ik kan een tekstdoel voorspellen

1. ja
2. met hulp
3. soms
4. nee, ik snap er niks van

Ik kan aangeven welke tekstsoort bij welk tekstdoel hoort

1. ja
2. met hulp
3. soms
4. nee, ik snap er niks van

Ik kan verschillende tekstdoelen herkennen

1. ja
2. met hulp
3. soms
4. nee, ik snap er niks van

Ik kan achter de betekenis van moeilijke woorden komen

1. ja
2. met hulp
3. soms
4. nee, ik snap er niks van

theorie

We lezen eerst samen de theorie op blz. 41 en 42

Let eerst op de buitenkant kenmerken: welke woorden vallen op?

Op Niveau

Nederlands

BLOK 1 § Lezen 

Blok 1 Schrijven