Prepositions of time and place

Prepositions of time and place
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Prepositions of time and place

Slide 1 - Diapositive

Mission:
At the end of this lesson you can use prepositions of time and place.

Slide 2 - Diapositive

Preposition of time
Deze gebruik je om aan te geven wanneer iets gebeurd.
On gebruik je bij dagen en data.
I have a match on Saturday.
In gebruik je bij maanden, jaren, seizoenen, en dagdelen.
I woke up in the afternoon.
At gebruik je bij tijden en vakanties/ feestdagen.
I saw my aunt at Christmas.

Slide 3 - Diapositive

Preposition of place
Deze gebruik je om aan te geven waar iets gebeurd.
On gebruik je bij openbaar vervoer of bovenop.
I was on the bus this morning.
In gebruik je bij natuur, landen en binnen.
He took classes in school.
At gebruik je bij specifieke locaties, huisnummers en gebouwen
We live at Eikenlaan 22.

Slide 4 - Diapositive

1. He told me a story .. midnight.
A
in
B
on
C
at

Slide 5 - Quiz

2. We visit my grandparents .. January 1st.
A
in
B
on
C
at

Slide 6 - Quiz

3. Flowers grow .. spring.
A
in
B
on
C
at

Slide 7 - Quiz

4. I was born .. 1994.
A
in
B
on
C
at

Slide 8 - Quiz

5. I saw my aunt .. Christmas.
A
in
B
on
C
at

Slide 9 - Quiz

6. We met .. the train.
A
in
B
on
C
at

Slide 10 - Quiz

7. I am .. the station.
A
in
B
on
C
at

Slide 11 - Quiz

8. He lives .. the mountains.
A
in
B
on
C
at

Slide 12 - Quiz

9. He was born .. France.
A
in
B
on
C
at

Slide 13 - Quiz

10. My phone is .. the table.
A
in
B
on
C
at

Slide 14 - Quiz

Ik weet hoe ik de voorzetsels voor tijd en plaats moet gebruiken.
Ja, dit gaat goed komen op de toets!
Ja, ik moet alleen nog een beetje oefenen.
Ik moet nog heel goed leren en oefenen.
Ik maak me zorgen om dit onderdeel.

Slide 15 - Sondage

Do you have any questions about prepositions of time and place? Ask in English or Dutch.

Slide 16 - Question ouverte

And now?
KTG-->  workbook page 148+149, exercise 27

Basis--> Workbook page 148 + 149, exercise 28, 29a and b

Practise the themewords Workbook page 170


Slide 17 - Diapositive