M&M thema 5: steden en dorpen; blok 4.

Blok 4: shoppen!
Waar gaat dit blok over?
Spullen kopen van over de hele wereld, online kopen en hoe veranderen winkelstraten daardoor?
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens en maatschappijMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Blok 4: shoppen!
Waar gaat dit blok over?
Spullen kopen van over de hele wereld, online kopen en hoe veranderen winkelstraten daardoor?

Slide 1 - Diapositive

Steden lijken op elkaar.
* Binnenstad, stadscentrum en wijken.
* Aan de rand van de stad: weidewinkels, waarom is dat?
* Vroeger kleine winkeltjes, nu meer grote winkelketens.
* Wat levert deze schaalvergroting op?
* Wat zijn multinationals?

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn de gevolgen van schaalvergroting?
A
Kleine winkels gaan samenwerken.
B
Grote winkelketens openen steeds meer winkels.
C
Er komt steeds meer winkelpersoneel.
D
Er komen minder verschillende soorten winkels.

Slide 3 - Quiz

Geef een voorbeeld van een multinational.

Slide 4 - Question ouverte

Stelling 1: Een autodealer is gevestigd aan de rand van een stad.
Stelling 2: De grondprijs in de stad is duurder dan buiten de stad.
A
Stelling 1 en 2 zijn waar.
B
Stelling 1 en 2 zijn niet waar.
C
Stelling 1 is waar. Stelling 2 is niet waar.
D
Stelling 1 is niet waar. Stelling 2 is waar.

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Vidéo

Zo goedkoop mogelijk.
* Productiefactoren zijn verdeeld in:
1: Natuur; gebruik van grondstoffen.
2: Kapitaal; producten maken en specialiseren.
3: Arbeid: naar de lagelonenlanden, dus mondialisering.
4: Ondernemerschap.

Slide 7 - Diapositive

Welke productiefactor is door robots vervangen?
A
Natuur
B
Kapitaal
C
Arbeid
D
Ondernemerschap

Slide 8 - Quiz

Stelling 1: Specialisatie binnen een bedrijf leidt tot goedkopere producten.
Stelling 2: Specialisatie is een manier om kosten te besparen op kapitaal.
A
Stelling 1 en 2 zijn waar.
B
Stelling 1 en 2 zijn niet waar.
C
Stelling 1 is waar. Stelling 2 is niet waar.
D
Stelling 1 is niet waar. Stelling 2 is waar.

Slide 9 - Quiz

Wat is mondialisering?

Slide 10 - Carte mentale

Snel en makkelijk.
Online
 shoppen
voordelen.

Slide 11 - Diapositive

Geef een nadeel van online shoppen.

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Vidéo

Aan het werk !                                    
* Lees de teksten op blz:
74 t/m 81.
* Maken opdrachten blok 4, 
1 t/m 20 en 22.

Slide 14 - Diapositive

Les 2 blok 4. Distributiecentra.

Slide 15 - Diapositive

Distributiecentra staan aan de rand van een stad, omdat ..., ..... en .....
Welke is geen goede rede?
A
Het grote bedrijven zijn.
B
De grond daar goedkoper is.
C
Ze van de overheid niet in de stad mogen zitten.
D
Ze bij snelwegen moeten zitten.

Slide 16 - Quiz

Fun en food.
* Funshopping of recreatief winkelen.
* Pop-up winkels.
Food in een bijzondere omgeving.

Slide 17 - Diapositive

Wat is een pop-up winkel (of store)?
A
Een tijdelijke winkel.
B
Een kledingwinkel.
C
Een winkel met één soort product.
D
Een grote ruimte met kleine winkeltjes erin.

Slide 18 - Quiz

Vul het juiste woord in. Bij ? is je doel niet spullen kopen, maar je kunt met tassen vol thuis komen.
A
recreatief winkelen
B
fun-shopping
C
online winkelen
D
shoppen

Slide 19 - Quiz

Het landelijk gebied verandert.
* Nevenactiviteiten van de boer.
* De 4 redenen waardoor het platteland verandert:
1: boerderijen krijgen een andere functie.
2: Afspraak in Europa; er moet meer natuur komen.
3: Door klimaatverandering meer ruimte nodig voor het water.
4: Ruimte nodig voor duurzame energie.

Slide 20 - Diapositive

Wat zijn nevenactiviteiten voor een boerenbedrijf?

Slide 21 - Carte mentale

Om welke twee redenen stoppen boeren met hun bedrijf?
A
De boeren willen iets anders doen in hun leven.
B
De volwassen kinderen nemen de boerderij niet over.
C
De concurrentie met grote boerenbedrijven kunnen ze niet aan.
D
De gemeente eist hun land op voor een bedrijventerrein.

Slide 22 - Quiz

Aan het werk !                                    
* Maken opdrachten blok 4.
* Nakijken en verbeteren.
* Ken en kun je: kennen en kunnen !
* Aftekenen.

Slide 23 - Diapositive