ddd

hoofdzin / bijzin
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

hoofdzin / bijzin

Slide 1 - Diapositive

Wat past achter deze zin?
Hij wil wel mee, maar ...
A
hij mag niet.
B
hij niet mag.

Slide 2 - Quiz

Wat past hier achter?
Hij heeft een auto en...
A
hij kan goed koken.
B
hij goed koken kan.

Slide 3 - Quiz

Wat past erachter?
Hij gaat niet mee, omdat
A
hij zijn huiswerk niet af heeft.
B
hij heeft zijn huiswerk niet af.

Slide 4 - Quiz

wat valt je op? (let op de pv)

Hij gaat niet mee, want hij heeft geen zin.

Hij gaat niet mee, omdat hij geen zin heeft.

Hij gaat niet mee en hij heeft geen zin.

Hij gaat niet mee, maar hij heeft wel zin.

Slide 5 - Diapositive


Bij woorden als MAAR, EN, WANT, OF blijft de persoonsvorm op de gewone plaats.



Bij woorden als OMDAT, DOORDAT, DAT, ZODAT, ALS

Slide 6 - Diapositive

Hij heeft niet veel tijd, omdat ...
A
hij nog veel doen moet.
B
hij moet nog veel doen.

Slide 7 - Quiz

Vandaag ga ik niet naar school, want ...
A
ik voel me niet goed.
B
ik me niet goed voel.

Slide 8 - Quiz

Vandaag ga ik niet naar school, omdat ...
A
ik voel me net goed.
B
ik me niet goed voel.

Slide 9 - Quiz

Maak zelf een zin met
"maar"

Slide 10 - Question ouverte

Maak zelf een zin met
"als"

Slide 11 - Question ouverte

Hoe komt dat nou?

Sommige voegwoorden maken 2 hoofdzinnen aan elkaar.


Andere voegwoorden maken een hoofdzin en een bijzin aan elkaar (dan verandert de pv)

Slide 12 - Diapositive

Hij gaat vroeg naar bed, zodat hij morgen fit is.
A
2 hoofdzinnen
B
1 hoofdzin en 1 bijzin

Slide 13 - Quiz

Hij gaat morgen fietsen of hij gaat met de bus.
A
2 hoofdzinnen
B
1 hoofdzin en 1 bijzin

Slide 14 - Quiz

verschil?

2 hoofdzinnen:   de zinnen zijn allebei even belangrijk


1 hoofdzin en 1 bijzin:  de hoofdzin is het belangrijkst.

Slide 15 - Diapositive

kijk maar:

Hij moet boodschappen doen, maar hij wil liever een boek lezen.


Hij moet boodschappen doen, omdat zijn moeder nog niet thuis is.

Slide 16 - Diapositive

Bedenk zelf een antwoord:
De man geeft brood aan de eenden, omdat ....

Slide 17 - Question ouverte