Unité 4 introduction + start lire (13 mai, 1D)

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
Aujourd'hui c'est lundi 13 mai 2024
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
Aujourd'hui c'est lundi 13 mai 2024

Slide 1 - Diapositive

Planning
"Ik weet wat ongeveer de planning is voor deze periode  bij Frans."
1/ MO in duo's (=interview) vanaf 27 mei duo's zelf maken : 15/5 doorgegevn
2/ PW Unité 4 (toetsweek)

Tussendoor: formatief toetsen Unité 4

Slide 2 - Diapositive

Lundi 13 mai 2024
Le programme pour aujourd'hui :

1/ Jij maakt kennis met de leerdoelen van unité 4
2/ Jij kunt iets vertellen over waar en hoe Fransen wonen
3/ Jij leert nieuwe woorden over wonen

Slide 3 - Diapositive

Jij maakt kennis met de leerdoelen van U4
Aan het einde van Unité 4 kun jij:
  • een tekst over wonen en je woonomgeving begrijpen;
  • een gesprek begrijpen en voeren waarin iemand de weg vraagt of over zijn woonomgeving praat
  • je huis en woonomgeving beschrijven
  • je leert een nieuw werkwoord, de ontkenning en voorzetsels

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Lire

  • Lisez le texte sur page 110/11
  • Répondez aux questions

--> Wat valt je op ?


timer
3:00

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

De titel van unité 4 is:
Tu habites où?
Wat betekent dit?

Slide 8 - Question ouverte

75% van de Fransen woont in de stad.
Waarom?

Slide 9 - Question ouverte

Wat zijn banlieues?

Slide 10 - Question ouverte

Wonen veel mensen in het centrum van de stad in een vrijstaand huis?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Noem naast Parijs nog een grote stad in Frankrijk.

Slide 12 - Question ouverte

Noem drie Franse regio’s.

Slide 13 - Question ouverte

Régions en France

Slide 14 - Diapositive

Zelfstandig werken
1/ Ouvre le  livre (c'est le livre B) page 113.

2/ Fais les exercices 3A et 3B  
Utilise/ gebruik bien les mots d'Apprendre 1, page 133 !

3/ Prêt ? Fais exercice 4 ou apprends les mots d'Apprendre 1
Lis le texte page 115

Slide 15 - Diapositive

les devoirs pour 15 mai
1/ Fais: exercice 4 + 5 (dans ton livre)
2/ Apprends: apprendre 1, page 133
3/ Lis: apprendre 2, page 133
4/ duo's doorgeven!

Slide 16 - Diapositive

M1C
Jayra
Jasper
Britt
Nienke
Mogently
Emre
Charlie
Delisha
Sammy
Noa
Myron
Jessy
Cody
Julius
Kiano
Jahmillo
Ché
Emirhan
Sarah
Amira
Docent

Slide 17 - Diapositive

Regarder 
Doel : je kunt begrijpen wat David over zijn huis vertelt en hoe je in het Frans de weg wijst.
Exercice 1 compréhension globale

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Lien

La maison

Slide 20 - Question ouverte

La cuisine

Slide 21 - Question ouverte

la fenêtre

Slide 22 - Question ouverte

l´escalier

Slide 23 - Question ouverte

le lit

Slide 24 - Question ouverte

l´acenseur

Slide 25 - Question ouverte

de slaapkamer

Slide 26 - Question ouverte

de badkamer

Slide 27 - Question ouverte

de bakker

Slide 28 - Question ouverte

Het dorp

Slide 29 - Question ouverte

Slide 30 - Vidéo

Devoirs
Vous faites( jullie maken): les exercices:3,4,5 et 6 à la page 13/14/16
Apprendre( leren) : appr. 1 et 2 à la page 35

Slide 31 - Diapositive

Le verbe ALLER
Je vais                Ik ga
Tu vas                 Jij gaat
Il/elle va             Hij/zij gaat 
Nous allons      Wij gaan
Vous allez         Jullie gaan
Ils/elles vont    Zij gaan

Slide 32 - Diapositive

Grammaire
  1. Vandaag leren we een nieuw werkwoord...
  2. Welke kennen jullie al???
  3. Être (zijn)
  4. Avoir (hebben)
  5. Regelmatige ww -ER (zoals parler, regarder, écouter, aimer)
  6. Het nieuwe werkwoord is aller, dan kan je vertellen waar je naartoe gaat.

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Vidéo

ergens naartoe gaan...
aller à = gaan naar

Achter het vorige rijtje zet je dus gewoon à.

Je vais à            Ik ga naar
Il va à                  Hij gaat naar
Vous allez à     Jullie gaan naar

Slide 35 - Diapositive

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Ils ...... en ville.
A
vont
B
vas
C
va
D
vais

Slide 36 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Nous ..... manger.
A
vont
B
va
C
allons
D
allez

Slide 37 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Tu ..... au cinéma?
A
vont
B
vas
C
vais
D
va

Slide 38 - Quiz

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Elle ..... à la maison.

Slide 39 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van 'aller' in.
Je ..... faire du tennis.

Slide 40 - Question ouverte

Questions???

Leren : Apprendre 1,2 en 3
***

Slide 41 - Diapositive