TB A2.1, 2.3, 2.4

Taalblokken
Grammatica: Zelfstandige naamwoorden, 
vergelijking, bijwoorden
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Taalblokken
Grammatica: Zelfstandige naamwoorden, 
vergelijking, bijwoorden

Slide 1 - Diapositive

Hoe werkt de presentatie:
- Een beknopte uitleg + ezelsbruggetjes voor de theorie
- Lees deze theorie + TB goed door voordat je begint aan een opdracht. 
- Onderdeel wordt aangekondigd in de titel door middel van het hoofdstuk + de naam.


Slide 2 - Diapositive

A2.1: Zelfstandig naamwoorden
Algemeen
= een woordsoort dat een mens, dier, ding, (eigen)naam, gebeurtenis, plaats of abstracte zaak zoals gevoelens aanduidt.
- man, kat, verdriet, huis, Amsterdam, paard, ect.

In het Engels: noun




Slide 3 - Diapositive

Een lidwoord
= staat vóór een zelfstandig naamwoord
- Een = A/An (bij klinkers wordt het an)
- De/Het = The 
Een lidwoord
Wanneer gebruik je deze niet?
- Algemene benoeming 
- Bepaalde uitdrukkingen 
(deze moet je weten/kennen)

She is going to prison.
She is going to a prison for women. 

Slide 4 - Diapositive

Meervoudsvormen nouns



Bepaalde woorden veranderen in spelling wanneer je deze als meervoud wilt opschrijven. 
Zie de volgende slide voor alle regels.


Slide 5 - Diapositive

Meervoudsvormen nouns: -es



Als een noun op een sisklank eindigt (s, z, sj of zj), zet je er in het meervoud –es achter
- one bus – two buses
- one crash – two crashes

Slide 6 - Diapositive

Meervoudsvormen nouns: -ies



Als een noun in het enkelvoud op medeklinker + –y eindigt, dan wordt dat in het meervoud –ies:
- one baby – two babies
- one study – two studies

Slide 7 - Diapositive

Meervoudsvormen nouns: -ves



Als een noun in het enkelvoud op –f of –fe eindigt, dan wordt dat in het meervoud –ves:
- one shelf – two shelves
- one knife – two knives

Slide 8 - Diapositive

A2.3 Trappen van Vergelijking
= het vergelijken van één of meerdere zaken (met elkaar)



Slide 9 - Diapositive

De termen in

- Stellende trap: even groot als

- Vergrotende trap: groter dan

- Overtreffende trap: het grootst


het Engels

- As ... as: as big as  

- Comparative: bigger than

- Superlative: the biggest

Slide 10 - Diapositive

vergelijking: wanneer gebruik je welke vorm?


De vormen die je kunt gebruiken zijn als volgt:
- er/ -est 
- more / most

Op de volgende slides kan je uitleg vinden wanneer je welke gebruikt.

Slide 11 - Diapositive

vergelijking: -es / -est


Wanneer gebruik je -er/-est?
- Bij woorden met 1 lettergreep
- Bij woorden met 2 lettergrepen die eindigen op -le, -er, -ow, -y

Ezelsbruggetje: LEEROWY (Leroy) 

Slide 12 - Diapositive

vergelijking: more/most 


- Bij woorden met 2 lettergrepen die op alle andere letters eindigen
- Bij woorden met 3 lettergrepen of meer


Slide 13 - Diapositive

er / -est
- My house is larger than hers.
- This box is smaller than the one I lost.

- My house is the largest one in our neighborhood.
- This is the smallest box I've ever seen.

more/most
- She is more beautiful than I am.
- That test is more difficult than the last one!

- She is the most beautiful girl I have ever seen.
- That test is the most difficult test of the year!

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

A2.4 Bijwoorden
= een woord dat meer informatie geeft over een ander woord in de zin, of over de hele zin
- Hoe wordt iets gedaan, hoe iets is 
- In het Engels: adverb

"Zij is heel aardig"= heel is het bijwoord,
het zegt iets over hoe aardig zij is.



Slide 16 - Diapositive

de functies van een bijwoord
Een bijwoord kan iets zeggen over ....
- Een werkwoord
- Een adjective
- Een ander bijwoord 

Taalblokken heeft een goede, beknopte uitleg over de verschillen. Lees deze goed door!

Slide 17 - Diapositive