Ik zal de link ook even op Magister en in Teams delen
Slide 7 - Diapositive
Verben
Je leerde de regels om werkwoorden in het Duits te maken:
i
d
e
w
i
s
e
st
t
en
t
en
Stam
Stam = hele ww - en
Slide 8 - Diapositive
Verben
Je leerde de regels om werkwoorden in het Duits te maken:
Ich wohn e
du wohn st
er wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
Sie wohn en
Probeer dit ook eens voor het werkwoord machen!
Schrijf in je schrift
Slide 9 - Diapositive
Verben
Als de stam eindigt op een s-klank
i
d
e
w
i
s
e
t
t
en
t
en
bij de du-vorm staat al een -s-klank. Je hoeft dus alleen een -t- te schrijven
Met een -s-klank: heißen, küssen, tanzen, putzen
Slide 10 - Diapositive
Verben -> reisen
ich reis e
du reis t
er reis t
wir reis en
ihr reis t
Sie reis en
Probeer dit eens voor het werkwoord putzen.
Schrijf in je schrift!
Slide 11 - Diapositive
Vertaal: Jij heet (heißen)
timer
0:30
Slide 12 - Question ouverte
Vertaal: Jij kust (küssen)
timer
0:30
Slide 13 - Question ouverte
Vertaal: jij danst (tanzen)
timer
0:30
Slide 14 - Question ouverte
Vertaal: jij reist
timer
0:30
Slide 15 - Question ouverte
Verben
Je leerde de regels om werkwoorden in het Duits te maken:
i
d
e
w
i
s
e
st
t
en
t
en
Stam
Stam = hele ww - en
Slide 16 - Diapositive
Verben
Als de stam eindigt op een d- of t-klank
i
d
e
w
i
s
e
est
et
en
et
en
Anders is het woord bijna niet uit te spreken
Slide 17 - Diapositive
Verben -> reden
ich red e
du red est
er red et
wir red en
ihr red et
Sie red en
Probeer dit eens voor het werkwoord antworten
Schrijf in je schrift
Slide 18 - Diapositive
Vertaal: jij wacht (warten)
timer
0:30
Slide 19 - Question ouverte
Üben
Übe zur Zweit dieses Gespräch
Nach 3.30 werde ich Schüler wählen dieses Gespräch in der Klasse zu machen
... (tanzen) du gern?
... (spielen) wir oft Videogames?
Warum ... (reden) du?
Nein/Ja, ich ...(tanzen) nicht/gern
Nein, du ...(spielen) sehr oft
Ich ... (reden) nicht
timer
3:30
Slide 20 - Diapositive
Üben
Tanztdu gern?
Spielenwir oft Videogames?
Warum redestdu?
Nein/Ja, ichtanze nicht/gern
Nein, duspielst sehr oft
Ich rede nicht
Slide 21 - Diapositive
Üben
Schrijf de volgende zinnen goed op
Let daarbij extra goed op het werkwoord
Je moet de hele zin in je schrift schrijven
Doel: toepassen van de werkwoorden!
Slide 22 - Diapositive
Üben
Wo ...(wonen) du?
Ich ...(wonen) in Berlin.
...(werken) du in Berlin?
Ja, ich ...(werken) in Berlin-Kreuzberg.
Was ...(doen) du beruflich?
Ich ...(zijn) Chef in einem Restaurant.
timer
4:00
Slide 23 - Diapositive
Berlin
Berlin! Berlin!
Einige Fakten!
Hauptstadt
Bundesland
DDR/BRD
Slide 24 - Diapositive
Sehenswürdigkeiten
In den kommenden Slides siehst du verschiedene Sehenswürdigkeiten aus Berlin.
Schreibe in deinem Heft:
der Name der Sehenswürdigkeit
2 Fakten
suche im Internet
timer
10:00
Slide 25 - Diapositive
timer
10:00
Slide 26 - Diapositive
Brandenburger Tor
Bekendste punt van Berlijn. Lange tijd de scheidslijn tussen oost en west.
Slide 27 - Diapositive
Slide 28 - Diapositive
East Side Gallery
Het langste nog-in-tact-zijnde stuk Berlijnse Muur, voorzien van grafitti gemaakt door kunstenaars uit de hele wereld.
Slide 29 - Diapositive
Slide 30 - Diapositive
Fernsehturm
Televisietoren. Dit is een van de belangrijkste oriëntatiepunten in de stad. De Fernsehturm is het hoogste gebouw van de stad en staat op het Alexanderplatz. Gebouwd in 1965-1969.
Slide 31 - Diapositive
Slide 32 - Diapositive
Ampelmann
De stoplichten van het oude Oost-Berlijn zien er anders uit.
Je ziet een ander poppetje bij groen en rood.
Dit poppetje heet Ampelmann
Slide 33 - Diapositive
Slide 34 - Diapositive
Checkpoint Charlie
Vroegere grensovergang tussen Oost- en West-Berlijn. Nu een bezienswaardigheid.
Slide 35 - Diapositive
Slide 36 - Diapositive
der Berliner Bär
De beer is het symbool van Berlijn.
Slide 37 - Diapositive
Slide 38 - Diapositive
Welke bezienswaardigheden weet jij nog meer?
Slide 39 - Question ouverte
Lesen
Je hebt in de TEA ook een leesonderdeel in je toets.
Oefen met het blad je leesvaardigheid
Werk alleen
Werk in stilte
Concentratie is extreem belangrijk!
Maak deze opdrachten thuis af!
timer
1:00
Slide 40 - Diapositive
Je kunt werkwoorden vervoegen die eindigen op een d-, t- of s-klank
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 41 - Quiz
Ik kan een eenvoudige tekst in de doeltaal op hoofdpunten begrijpen (A1)
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 42 - Quiz
Ik weet een aantal belangrijke feiten over Berlijn (Landeskunde A1)