20190305 samengestelde zinnen

Samengestelde zinnen
Herkennen van hoofd- en bijzin
Nevenschikking
Onderschikking
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Samengestelde zinnen
Herkennen van hoofd- en bijzin
Nevenschikking
Onderschikking

Slide 1 - Diapositive

Zelfstandig leren
Je doorloopt deze les zelfstandig en in stilte.
Je gebruikt je oortjes voor het filmpje met de uitleg.
Lees de slides goed door. Ga door als je begrijpt wat er staat.
Hulp nodig? De docent loopt rond om te helpen.

Slide 2 - Diapositive

Hoofd- en bijzinnen

Een zin die bestaat uit meerdere persoonsvormen noemen we een samengestelde zin. Een samengestelde zin kan bestaan uit hoofdzinnen en bijzinnen.

In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar. Er kan geen ander zinsdeel tussen staan.


Slide 3 - Diapositive

Hoe herken je hoofd- en bijzin?
Probeer tussen het onderwerp en de persoonsvorm het woord 'niet' of 'gisteren' te plaatsen. Als dit kan, dan is het een bijzin. Kan dit niet, dan is het een hoofdzin.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Nevenschikking
- 2 hoofdzinnen
- Elke zin is even belangrijk

vb:
Hij zwaait opa en oma uit, want die gaan een grote reis maken.

Slide 6 - Diapositive

Nevenschikking (hoofdzinnen)
Een hoofdzin heeft 3 kenmerken:
1. De woordvolgorde is hetzelfde als een enkelvoudige zin. Onderwerp en pv staan naast elkaar
2. De pv staat op de 1e of 2e plaats in de zin.
3. Nevenschikkend voegwoord: en, maar, want, of


Slide 7 - Diapositive

Onderschikking
- 1 hoofdzin en 1 bijzin
- De zinnen zijn niet even belangrijk

vb:
Hij zwaait opa en oma uit, omdat ze een grote reis gaan maken.

Slide 8 - Diapositive

Onderschikking
Een bijzin heeft 3 kenmerken
1. Onderwerp en pv zijn gescheiden of je kunt ze scheiden
2. de pv staat op de laatste of de één na laatste plaats
3. De bijzin is een zinsdeel van de hele zin.

Onderschikkend voegwoord: aangezien, als, dat, doordat, hoewel, nadat, of, omdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat..

Slide 9 - Diapositive

Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
hoofdzin, hoofdzin
B
bijzin, hoofdzin
C
hoofdzin, bijzin
D
bijzin, bijzin

Slide 10 - Quiz

Ik heb buikpijn, maar ik ga toch naar school.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 11 - Quiz

Zodra de wekker af is gegaan, sta ik op.
A
hoofdzin, bijzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
bijzin, hoofdzin

Slide 12 - Quiz

Stijn draagt de tas en James loopt met de hond.
A
bijzin, hoofdzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, bijzin
D
hoofdzin, hoofdzin

Slide 13 - Quiz

Toen ik naar huis ging, regende het ontzettend hard, waardoor ik nat werd.
A
Hoofdzin + hoofdzin + Hoofdzin
B
Hoofdzin + Hoofdzin + Bijzin
C
Bijzin + Hoofdzin + Bijzin
D
Bijzin + Bijzin + Hoofdzin

Slide 14 - Quiz

Test jezelf
Neem de zinnen op de volgende slide over in je schrift.

1. Bepaal wat de hoofdzin is door de zin vragend te maken: de hoofdzin komt 
    vooraan.
2. Geef de grenzen van de bijzin aan.
3. Vul in plaats van de bijzin een woord(groep) in: iets, iemand, ergens, ooit, 
     dat, mij.
4. Ontleed de hoofdzin volgens het stappenplan en benoem de woordgroep.
5. De bijzin heeft dezelfde functie als het ingevulde woord/ de woordgroep.

Slide 15 - Diapositive

VOORBEELD: Dat Yildiz biologie gaat studeren, had volgens mij niemand verwacht
1. Had niemand volgens mij verwacht dat Yildiz biologie gaat studeren?
2. [Dat Yildiz biologie gaat studeren (bijzin)], had volgens mij niemand 
     verwacht. (hoofdzin)
3. Dat idee had volgens mij niemand verwacht.
4. pv (had), o (niemand), wg (had verwacht), lv (dat idee), bwb (volgens mij)
5. Dat Yildiz biologie gaat studeren = lijdendvoorwerpszin

Slide 16 - Diapositive

Oefenzinnen
Dit artikel beschrijft hoe duurzame energievoorziening zich zal ontwikkelen.

Dat robots een grote rol in de samenleving gaan spelen, lijkt mij zeer onwaarschijnlijk.

Wie in een glazen huis woont, moet niet met stenen gooien.

Klaar? Vergelijk je zinnen met een klasgenoot.

Slide 17 - Diapositive