Les 12 M4 H1.1 en H1.2: De Prijs van tijd

Les 12 M4 H1.1 en H1.2: De Prijs van tijd
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Les 12 M4 H1.1 en H1.2: De Prijs van tijd

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
  • Herhaling van de vorige les
  • opdrachten bespreken hoofdstuk 2 (module 3)
  • Hoofdstuk 1 paragraaf 1 en 2 bespreken (module 4)
  • Zelf aan de slag met de opdrachten 

Slide 2 - Diapositive

Herhaling vorige les
  • Wanneer is sprake van maximale winst? (bij monopolie of volkomen concurrentie)
  •  Waarom kan er geen aanbodlijn opgesteld worden van een monopolistische concurrentie?
  • Welke 2 voorwaarden zijn nodig voor prijsdiscriminatie?
  • Waarom is er sprake van sprake van welvaartsverlies bij een monopolie?

Slide 3 - Diapositive

Welvaartsverlies monopolie
Door de marktvorm wordt
het PS groter, het CS
kleiner, maar de afname
bij CS is groter dan de
toename bij het PS

Slide 4 - Diapositive

Opdrachten bespreken
6.2 en 7.6

Slide 5 - Diapositive

H1 P1 en 2: de prijs van tijd

Slide 6 - Diapositive

Waar denk je aan bij 'tijd is geld'?

Slide 7 - Carte mentale

Intertemporele substitutie
Inter = tussen
Temporeel = tijd
subtitutie = vervanging (kiezen)

Je kiest dus om nu te consumeren of om dit op een later moment te doen
Ruilen over tijd = consumptie uitstellen of naar voren halen

Slide 8 - Diapositive

Prijs van tijd
Algemene prijs van tijd: is voor iedereen gelijk en is de rente.

Individuele prijs van tijd: Verschilt per persoon. De een zal dus meer waarde hechten aan geld nu hebben dan de ander.

Is de individuele prijs van tijd lager dan de algemene: Dan ga je sparen, andersom lenen.

Slide 9 - Diapositive

Waardoor wordt rente bepaald?

Slide 10 - Question ouverte

Rente
Rente komt tot stand op 2 manieren:

Vraag en aanbod van kapitaal: rente is prijs van geld over tijd, prijs wordt bepaald door vraag en aanbod.

Door de ECB (in Europa).  

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Welke economische gevolgen heeft een renteverlaging van de ECB?

Slide 13 - Question ouverte

Rentesoorten
Reprorente: De rente die de ECB vaststelt. Deze rente betalen (commerciële) banken aan de centrale bank als ze daarvan geld lenen.

Depositorente: De rente die banken vergoed krijgen wanneer zij geld plaatsen bij de ECB. Depositorente is altijd lager dan de reprorente.

Slide 14 - Diapositive

Sparen en lenen
Wanneer gespaard wordt, wordt consumptie uitgesteld.
Wanneer geleend wordt, wordt consumptie naar voren gehaald.
Beide onderdelen zijn een vorm van intertemporele substitutie.

Slide 15 - Diapositive

Sparen
consumptie-uitstel
Sparen levert rente op.
  • Voordeel: uitstellen van consumptie levert consument rente op.
  • Nadeel: consumentensurplus wordt niet direct genoten.

Slide 16 - Diapositive

Lenen
consumptievervroeging
Lenen kost geld: rente.
  • Voordeel: consumentensurplus wordt direct genoten.
  • Nadeel: consument moet rente betalen over het aankoopbedrag

Slide 17 - Diapositive

Sparen of lenen?
Of iemand gaat sparen hangt af van de individuele prijs van tijd. Die wordt beïnvloed door 3 factoren:
  • Individuele tijdsvoorkeuren
  • De mate van risico-aversie.
  • Type product

Slide 18 - Diapositive

Individuele tijdsvoorkeur
Ben je geduldig en kun je wachten met consumeren?
Oudere aparaten zijn bijvoorbeeld vaak (veel) goedkoper

Slide 19 - Diapositive

Risico-aversie
Risico = kans * schade
Aversie = ergens 'tegen' zijn
Risico-aversie is dus risico proberen te vermijden
Risico-averse mensen zoeken dus zekerheid en zullen sneller lenen en dus consumptie vervroegen.

Slide 20 - Diapositive

Type product
Bepaalde producten, zoals een huis,
heb je nu nodig. Die factor speelt
dan de rol waardoor jij ervoor kiest
om te lenen.

Slide 21 - Diapositive

Zijn er nog vragen?

Slide 22 - Diapositive

Zelf aan de slag

Slide 23 - Diapositive