PA2 -Oefentoets 3 cap 1 gustar + 4 ww met een onregelmatige ik-vorm + presente perfecto + 1.1 t/m 1.3 vocabulario

Capítulo 1:  "Adiós a las vacaciones "
                           A trabajar chicas y chicos 
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Capítulo 1:  "Adiós a las vacaciones "
                           A trabajar chicas y chicos 

Slide 1 - Diapositive

La clase de hoy: De les van vandaag
La meta de la clase: Het doel van de les
Weten hoe het werkwoord “gustar” wordt vervoegd. En je kan de werkwoorden in zinnen toepassen.

- Woordenschat 1.1 t/m 1.3 
- Oefenen met de presente perfecto
- Oefenen met regelmatige werkwoorden op ar-er-ir met een  onregelmatige vorm in de ik -vorm.

Slide 2 - Diapositive

El verbo gustar

Slide 3 - Diapositive

En tu cuaderno de apuntes

Slide 4 - Diapositive

Zet de zin in de juiste volgorde
nos / el / a / nosotros / español / gusta /

Slide 5 - Question ouverte

Zet de zin in de juiste volgorde
a mí / gusta / pop / Frederieke / bailar / y / nos

Slide 6 - Question ouverte

Zet de zin in de juiste volgorde
la manzana / a Julius / les / roja / gusta / a Luuk

Slide 7 - Question ouverte

Zet de zin in de juiste volgorde
gusta / fresas / a Nour/ comer / le / naranjas / y

Slide 8 - Question ouverte

Maak de juiste keuze:

* (A mí) me...………... la clase de español


timer
0:15
A
gustan
B
gusta
C
gusto
D
gustas

Slide 9 - Quiz

Maak de juiste keuze:

(A Max).........................gusta jugar al fútbol


timer
0:15
A
me
B
le
C
les
D
nos

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm in van 'gustar':

(a ti).............el deporte.
timer
0:15
A
te gustas
B
te gusta
C
te gustan
D
te gusto

Slide 11 - Quiz

Wij houden van dansen.
A
Nos gustan bailar
B
Nos gusta bailar
C
Gustamos bailar
D
nos gustar bailar

Slide 12 - Quiz

En tus palabras - in je eigen woorden:
Leg het werkwoord 'gustar' uit:

Slide 13 - Question ouverte

El presente perfecto
Ar= ado
ER = ido
ir = ido 
LEERDOEL : LOS VERBOS
Wat is het stappenplan?
- ar erafhalen
- juiste uitgang eraan plakken

Slide 14 - Diapositive

KUN JE DEZE WERKWOORDEN IN DE presente perfecto schrijven?
1 . (yo) volver: 5. (ellos) decir:
2. ( nosotros) poner: 6. (tú) romper:
3. (él) salir: 7. (usted) abrir:
4. (vosotros) quedar: 8. (yo) hacer:

Slide 15 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Presente perfecto.
Esta semana (viajar, yo) a Barcelona.
A
ha viajado
B
he viajido
C
he viajado
D
ha viajido

Slide 16 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Presente perfecto:
(tú, hacer) los deberes

A
has hacido
B
ha haciado
C
has hecho
D
has dicho

Slide 17 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans:
Zij hebben gezwommen
Wij hebben gedanst

Slide 18 - Question ouverte

he
hemos
ha
habéis
has
han
Yo
Nosotros
Ella
Vosotros
Ellos

Slide 19 - Question de remorquage

schrijf het voltooid deelwoord op van:
visitar
timer
0:30

Slide 20 - Question ouverte

schrijf het voltooid deelwoord op van:
ver
timer
0:30

Slide 21 - Question ouverte

schrijf het voltooid deelwoord op van:
llover
timer
0:30

Slide 22 - Question ouverte

Wij hebben een boek geschreven
timer
1:00

Slide 23 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Presente perfecto.
Esta semana (viajar, yo) a Barcelona.
A
ha viajado
B
he viajido
C
he viajado
D
ha viajido

Slide 24 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Presente perfecto:
(tú, hacer) los deberes

A
has hacido
B
ha haciado
C
has hecho
D
has dicho

Slide 25 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de Presente perfecto:
Nosotros (comprar) mucha ropa
A
he comprar
B
hemos comprado
C
he comprado
D
hemos comprar

Slide 26 - Quiz

Welk antwoord past bij:
¿Qué has hecho esta mañana?
A
Vamos a visitar a mis amigos.
B
He comprado ropa.
C
No tengo muchas ganas
D
Lo hemos pasado bien.

Slide 27 - Quiz

El presente 
Dar      Saber      Poner     Salir
Doy      sé         pongo     salgo
Das      sabe       pones     sales
Da       sabes      pone      sale
Damos    sabemos    ponemos   salimos
Dáis     sabéis     ponéi     salís
Dan      saben      ponen     salen

Slide 28 - Diapositive

Welke 4 werkwoorden ken je met een 'eigenwijze' ik?

Slide 29 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm van de “Presente (tegenwoordige tijd)” op.
1. Tú____________________ (poner) tus libros en la mesa.
2. Nosotros ____________________ (salir) a comer con nuestros abuelos.
3. Yo ____________________ (salir) siempre a las misma hora.
4. Yo ____________________ (dar) dinero a las personas que lo necesitan.
5. Victoria ____________________ (saber) un poco de español y de alemán.
6. Yo ____________________ (saber) hablar cuatro y idiomas.



Slide 30 - Question ouverte

Verbeter de fouten (zie de werkwoorden)
1. A Jolijn me gusta las hamburguesas.
2. Maartje ha abrido la puerta.
3. Yo he volvido a casa muy tarde.
4. A Karm y a mí os gustan hablar por teléfono
5. Siem y Sophia hemos rompido que pena.
6. Sanae y Meia ha verido una película en Netflix.


Slide 31 - Question ouverte

Woordenschat 1.1 t/m 1.3

Slide 32 - Diapositive

Sleep de - woorden naar de juiste plek )
volhouden
blijven
de schaar
het gebouw
de liniaal
geweldig vinden
de ster
aguantar
el edificio
quedarse
la regla
las tijeras
la estrella
encantar

Slide 33 - Question de remorquage

Vocabulario:  sleep de juiste combinaties naar elkaar toe
las montañas
la primavera
el móvil
el invierno
el verano
el otoño
el viento
la toalla

Slide 34 - Question de remorquage

Evaluación
Wat was je leerdoel?
Wat was de opdracht waar jullie het meest van hebben geleerd en waarom?

Slide 35 - Question ouverte