energizers voor de online les

ENERGIZERS VOOR DE ONLINE LES
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
MentorlesMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1-3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

ENERGIZERS VOOR DE ONLINE LES

Slide 1 - Diapositive

Ren je rot
De leerkracht noemt een kleur, letter, materiaal of vorm.
De leerlingen gaan in huis op zoek naar een voorwerp
in deze kleur, dat begint met deze letter, gemaakt van dit
materiaal of deze vorm heeft en laten deze zien voor
de webcam.
(Mogelijk wedstrijdelement: de snelste krijgt een punt.) 

Slide 2 - Diapositive

Ren je rot met raadsels
Ork ork ork soep eet je met een…
Hier was je je haren mee…
De vader van Pieter heeft 3 zonen: Jan, Joris en …?
etc.
De leerlingen zoeken het voorwerp dat bij het raadsel
past of een voorwerp met de eerste letter van het antwoord en laten dit zien voor de webcam.

Slide 3 - Diapositive

Pim Pam Pet 
Stel een vraag, bijvoorbeeld: fruitsoort, naam, dier
etc., draai een letter en degene die zo snel mogelijk
een goed antwoord zegt krijgt een punt. Je kunt de
beurten ook verdelen, dan haal je het
wedstrijdelement eruit. 

Slide 4 - Diapositive

Rara, wat hoor ik?
Iemand zet zijn camera uit en maakt ergens een geluid mee (deodorant, hagelslag pak, etc.) De rest mag
raden. Daarna gaat de camera aan en wordt gekeken
of het klopt. 

Hiervoor is ook een leuke YouTube video
met geluiden: https://youtu.be/apsqT6K3EGg

Slide 5 - Diapositive

Woordenslang
De woordenslang kan in verschillende thema’s: dier, thuis,  school, vakantie 
Er wordt een woord genoemd, de laatste letter van dit woord moet weer
de eerste letter van het volgende woord zijn, zoals bij het thema dier:
Aap-panter-ratelslang-giraffe-etc. 
Elke leerling krijgt een beurt. Zijn alle leerlingen geweest kan je weer vooraan beginnen.

Slide 6 - Diapositive

Levend Bingo

Voorbereiding:

Controleer of alle te zoeken voorwerpen aanwezig (kunnen) zijn.

Verdeel de deelnemers in groepjes van 4 of 5personen. Wijs per team een teamcaptain aan.

Doel en winnaar

Het team dat als eerste 10 nummers van de bingokaart heeft + de bijbehorende voorwerpen heeft verzameld, wint. Eventueel stel je een maximale speeltijd in (en dan wint het team dat de meeste nummers +voorwerpen heeft).

Slide 7 - Diapositive

Levend bingo vervolg...
Voorbereiding:

Docent legt spel uit en laat vervolgens de teamindeling op het scherm zien.

Elke teamcaptain maakt zijn eigen bingokaart: hij kiest 15 getallen van 1 t/m 50 en geeft die door via de klassenapp (als de docent ook in die groepsapp zit).

Je kan ook van te voren bingokaarten maken die je aan het begin van de les verspreidt.

Elk team kan zelf ook een kleine groepsapp maken om onderling te kunnen communiceren (wie regelt welk voorwerp).

Slide 8 - Diapositive

vervolg...
Het spelverloop

De docent noemt steeds een getal + voorwerp van de lijst (en houdt bij welke nummers hij genoemd heeft). Bijvoorbeeld '12, lepel'. Als een team dit nummer op hun kaart heeft, moet een van de spelers nu als een gek een lepel gaan halen De docent gaat (in een rustig tempo) door met noemen van nummers + voorwerpen terwijl leerlingen voorwerpen aan het halen zijn.

De teamcaptains houden bij welke nummers van hun eigen gemaakte bingokaart worden genoemd en houdt in de gaten welke teamleden wat verzamelen. De teamleden laten weten welk voorwerp zij in huis gaan halen/zoeken.

Slide 9 - Diapositive

Bingo

Als de teamcaptain ziet dat het team 10 cijfers + voorwerpen heeft, dan roept hij ‘bingo’ en stopt het spel.

Het team noemt de nummers die ze hebben (het moeten 10 getallen zijn die op hun eigen bingokaart staan) en teamleden laten voor de camera de voorwerpen zien. Als de teamleden daarbij hun microfoon aanzetten, dan komen zij vanzelf voor iedereen in beeld.

Een valse bingo betekent natuurlijk een liedje zingen.

Slide 10 - Diapositive

1. Aansteker
2. Afwasteil
3. bakkerskist (van het brood)
4. voetbal
5. bidon
6. Blikje frisdrank
7. suikerklontje
8. Krant van gisteren
9. Een dor blad van een boom
10. Een takje van een boom
11. haarborstel
12. Een leeg dekbedovertrek
13. dennenappel
14. deurmat
15. dienblad
16. onderbroek
17. handje gras
18. dweil
19. een skibroek
20. Witte sportsokken

21. emmer

22. stofzuiger

23. gel

24. een fiets

25. Een euromunt
26. haarelastiekje
27. haarspeld
28. hagelslag melk of puur
29. handdoek
30. springtouw
31. hoofddeksel
32. hoopje zand
33. horloge
34. kam
35. 2 verschillende mondkapjes
36. ketting (hals)
37. een schoen van je moeder
38. Een step
39. klont boter
40. knijper
41. koekje
42. koffiekop
43. korte broek
44. een onesie
45. een lege kussensloop

46. Een blik verf

47. appelmoes

48. leeg snoepzakje

49. tandenborstel

50. Een bloem

Slide 11 - Diapositive

20. Witte sportsokken
21. emmer
22. stofzuiger
23. gel
24. een fiets
25. Een euromunt
26. haarelastiekje

46. Een blik verf
47. appelmoes
48. leeg snoepzakje
49. tandenborstel
50. Een bloem

Slide 12 - Diapositive