Dag 1

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Thema 14: Overtuigen

overtuigen

• iemand anders op een ander idee brengen
• werkwoord
• ik overtuig - wij overtuigen
• zin: Ze heeft me ervan overtuigd dat ik toch de rode jas moet kopen en niet de gele. 

1

de acteur

• een man die in een toneelstuk, een serie of een film speelt
• de acteur - de acteurs
• acteur <---> actrice
• zin: Mijn favoriete acteur is Hugh Grant. 

2

het adres

• de straat, het huisnummer, de postcode en de plaats waar iemand woont
• het adres -  de adressen
• zin: Het adres van de familie Bosch is: Stationsstraat 22, 1234 JA in Amsterdam.

3

het argument

• de zin die je zegt om iemand ergens van te overtuigen
  
• het argument - de argumenten
• zin: "De rode jas staat heel mooi, in de gele jas lijk je heel oud".
• zin: "Dat is een goed argument, dan koop ik de rode jas". 

4

bedanken

• zeggen dat je blij bent omdat iemand je iets geeft, of omdat iemand je helpt
• werkwoord
• ik bedank - wij bedanken
• zin: Ik bedank mevrouw Vera omdat ze koffie voor ons zet. 

5

belangrijk

• het is belangrijk dat je Nederlands leert als je hier woont 
• een afspraak met de tandarts is belangrijk
• zin: De premier is de belangrijkste man van Nederland.

6

Thema 14 - verwerkingsvragen

Die ............ is beroemd van een film.
Hij heeft in veel films gespeeld.

1

1. acteur
2. akteur
3. actuer
4. actrice

Ik ben verhuisd, ik woon nu op een ander ....................... .

2

1. adres
2. argument
3. duidelijk
4. blijken

Als ik iets heel belangrijk vind, heb ik daar goede ....................... voor.

3

1. adressen
2. argumenten
3. duidelijk
4. blijken

4

Waar bedank jij iemand voor?

A - Mijn broer ................. mijn moeder.
B - Ik ........... jou voor het huiswerk.
C - ............ jij mij ook voor het huiswerk?

4

1. A - bedanken B - bedank C - Bedankt
2. A - Bedankt B - Bedank C - Bedankt
3. A - Bedankt B - Bedank C - Bedank
4. A - Bedankt B - Bedanken C - Bedankt