BS2 + BS3

Verteringstelsel
1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Verteringstelsel

Slide 1 - Diapositive

voedingsmiddel
voedingsstof
aardappel
koolhydraten
ijzer
pizza
sinaasappel
eiwit
eigeel
spinazie
voedingsvezel
vlees

Slide 2 - Question de remorquage

Koolhydraten zijn...
A
alleen bruikbaar als brandstof
B
bruikbaar als brandstof en bouwstof
C
alleen te gebruiken als bouwstof

Slide 3 - Quiz

eiwitten verteren: sleep de termen naar de juiste plaats
afgebroken
 tot
afgebroken
 tot
opname in het bloed
di/tripeptiden
aminozuren
polypeptide

Slide 4 - Question de remorquage

Wel of niet verteren?
Moeten deze voedingsstoffen wel of niet worden verteerd?
wel verteren
niet verteren
koolhydraten
eiwitten
mineralen
vitaminen
vetten
water
voedingsvezels

Slide 5 - Question de remorquage

het molecuul uit de afbeelding behoort tot de ...
A
sachariden
B
peptiden
C
lipiden

Slide 6 - Quiz

Welke van de genoemde verteringsorganen maakt niet zelf verteringsenzymen?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
mond
B
slokdarm
C
12 vingerige darm
D
maag

Slide 7 - Quiz

Uit welke 2 monosachariden is lactose opgebouwd? (Binas 67F)
A
glucose en fructose
B
glucose en ribose
C
glucose en galactose

Slide 8 - Quiz

Welke enzymen zijn achtereenvolgens nodig voor eiwitvertering, volgens 82 E?
A
amylase en maltase
B
peptase, tryptase, chymotrypsine en peptidase
C
pepsine, trypsine en peptonen
D
gal en lipase

Slide 9 - Quiz

Welk enzym heb je nodig om DNA te verteren tot nucleotiden? 82 E.
A
nucleasen
B
nucleosidase
C
nucleotidase
D
DNAse

Slide 10 - Quiz

Eiwitten zijn:
A
Brandstoffen
B
Bouwstoffen
C
Brandstoffen en bouwstoffen
D
aminozuren

Slide 11 - Quiz

Kun je van niet-essentiële aminozuren essentiële aminozuren maken?
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

Als ik een vetmolecuul volledig verteer, hoeveel moleculen hou ik dan over?
A
1
B
2
C
4
D
meer dan 4

Slide 13 - Quiz

Onverzadigde vetten:
A
Hebben dubbele bindingen, zijn gezond
B
Hebben dubbele bindingen, zijn ongezond
C
Geen dubbele bindingen, zijn gezond
D
Geen dubbele bindingen, zijn ongezond

Slide 14 - Quiz

Doelstelling

Je moet de organen van het verteringsstelsel kunnen noemen met hun functies en kenmerken

Je moet de verteringssappen kunnen noemen met hun functies

Slide 15 - Diapositive

Vertering: intracellulair of extracellulair
  • - fagocytose
  • - maag

Slide 16 - Diapositive

Mechanische vertering
Chemische vertering

Slide 17 - Diapositive

Kauwen

Slide 18 - Diapositive

Slikreflex
Als je slikt:
* Huig sluit de neusholte af
* Strotklep sluit de luchtpijp af
Amylase -> vertering zetmeel

Slide 19 - Diapositive

Slokdarm
Amylase blijft werkzaam.

kringspieren (lengte en kringspieren) verplaatsen voedsel.
Slokdarm en maag worden afgesloten van elkaar door een kringspier

Slide 20 - Diapositive

De maag
- Maagsapklieren produceert maagsap (water, zoutzuur (HCl), eiwitverterende enzymen).
-  HCl: Dood bacterien en andere ziekte verwekkers

-Slijmproducerende cellen beschermen maagwand tegen zoutzuur en enzymen.
-Onderaan de maag zit een  kringspier, zogehete Maagportier

Slide 21 - Diapositive

HCl
Slijm
kringspier  =
(net zoals anus)
 

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

12-vingerige darm

- Eerste deel van je dunne darm.

Alvleesklier geeft enzymen af aan 12-vingerige darm voor de vertering van eiwitten, vetten en koolhydraten.


-  Lever produceert gal. Gal wordt opgeslagen in de galblaas. Afvoerbuis transporteert gal naar 12 vingerige darm


- Afvoerbuis alvleesklier: alvleessap

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Lever en Gal
- Lever maakt gal
-Gal emulgeert vet (=kleiner maken vet druppels)
- Ph daling zorgt voor samentrekking galblaas, gal komt vrij in 12vingerige darm
- Grote vetdruppels worden klein gemaakt = emulgeren

Slide 26 - Diapositive

alvleesklier
De alvleesklier produceert alvleessap (enzym).
Alvleessap breekt eiwitten, koolhydraten en vetten af.
Neutraliseert met  tot pH = 8 (licht basisch = optimaal voor enzymen)

Slide 27 - Diapositive

Dunne darm
  • Darmsapklieren -> Toevoegen enzymen laatste stap vertering

  • Opname water, voedingsstoffen en verteringsproducten (resorptie)

Slide 28 - Diapositive

Darmepitheel
  • Groot oppervlak door darmplooien, darmvlokken en microvilli

Slide 29 - Diapositive

Door actief transport wordt de osmotische waarde in de cellen van het darmepitheel hoger dan in de dunne darm

Slide 30 - Diapositive

Dikke darm
De dikke darm is 1,5 meter lang

In de dikke darm wordt vocht uit de onverteerde voedselbrij opgenomen (indikken) en nog enkele minieralen.

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

wat hoort bij elkaar
lipiden

eiwitten
zetmeel 
(amylum)

lipase

amylase

pepsine

maltose

Slide 33 - Question de remorquage

Welk onderdeel voorkomt dat drinken in je neusholte kan komen?

Slide 34 - Question ouverte

Wat is het nut van emulgeren van vetten?

Slide 35 - Question ouverte

Wat is de functie van de galblaas?
A
gal maken
B
gal opslaan
C
gal maken en opslaan

Slide 36 - Quiz

Wat is de goede volgorde van je spijsvertering?
A
slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
B
mondholte, slokdarm, dunne darm, maag
C
mondholte, slokdarm, maag, dunne darm
D
dikke darm, dunne darm, maag, mondholte

Slide 37 - Quiz



De peristaltische bewegingen
vinden plaats in .......
kies het beste antwoord


A
de mond, de dikke darm
B
de darmen, de maag en de slokdarm
C
de maag en de slokdarm
D
de mond en de maag

Slide 38 - Quiz

1. Vanuit de dikke darm worden water en
voedingsvezel aan het bloed toegevoegd
2.De niet-verteerde voedselresten verlaten het
lichaam via de anus
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 39 - Quiz

1. Vanuit de dunne darm worden de
verteringsproducten opgenomen in het bloed
2. Het alvleeskliersap helpt bij de vertering van
koolhydraten, eiwitten en vetten
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 40 - Quiz

1. Als de dikkedarm ontstoken is kun je diarree
krijgen
2. Als de maag geen maagsap produceert, blijven
slechte bacteriën in je maag leven
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 41 - Quiz


Wat is een functie van de lever?
A
Hier wordt gal opgeslagen
B
Hier wordt gal gemaakt
C
Produceert leversap
D
Het leverzuur doodt bacteriën

Slide 42 - Quiz

1. Gal wordt gemaakt in de galblaas
2. Gal emulgeert vet, het maakt dat vet uit kleinere
bolletjes gaat bestaan
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 43 - Quiz


Wat is een functie van maagzuur?
A
Het speelt een rol bij de vertering
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Smaakmaker
D
Een zuurder 'smaakje' toevoegen aan voedsel

Slide 44 - Quiz

Wat is de functie van alvleessap?
A
Verteren van alleen eiwitten
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Verteren van alleen vetten
D
Verteren van eiwitten, koolhydraten en vetten

Slide 45 - Quiz


Wat is een functie van maagzuur?
A
Het speelt een rol bij de vertering
B
Bacteriën afremmen
C
Smaakmaker
D
Verteren van eiwitten

Slide 46 - Quiz

Wat is de goede volgorde van je spijsvertering?
A
slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
B
mondholte, slokdarm, dunne darm, maag
C
mondholte, slokdarm, maag, dunne darm
D
dikke darm, dunne darm, mondholte, maag

Slide 47 - Quiz

1. De dunne darm kan wel 6 meter lang zijn
2. Dunnedarm-sap helpt bij de vertering van alle
soorten voedingsstoffen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 48 - Quiz

Welke voedingsstof kan niet direct door de dunne darmwand worden opgenomen?
A
Glucose
B
Vitaminen
C
Mineralen
D
Eiwitten

Slide 49 - Quiz

Hoe lang blijft je voedsel ongeveer
in je maag?
A
4 minuten
B
4 kwartier
C
4 uur
D
4 dagen

Slide 50 - Quiz

Aan de slag
  • opdracht verteringsstelsel laten controleren
  • werkblad

Slide 51 - Diapositive

Doelstelling

Je moet de organen van het verteringsstelsel kunnen noemen met hun functies en kenmerken

Je moet de verteringssappen kunnen noemen met hun functies

Slide 52 - Diapositive