Gr. ln. 6e / mavo 3 / herhaling chapitre 5 / DEFGH
1 / 35
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Welk woord hoort er niet bij?
A
la carte
B
le couteau
C
la fourchette
D
la cuillère
Slide 2 - Quiz
Hoe vertaal je "commander" in het Frans?
A
verliezen
B
bezoeken
C
bestellen
D
sluiten
Slide 3 - Quiz
Wat betekent "la poubelle"?
A
de plak
B
de afbeelding
C
de mosterd
D
de prullenbak
Slide 4 - Quiz
Wat beteken"l'assiette'?
A
het servet
B
het bord
C
de boter
D
het zou
Slide 5 - Quiz
Wat betekent 'le sel'?
A
de mosterd
B
de peper
C
de ketchup
D
het zout
Slide 6 - Quiz
Wat betekent "assez"?
A
behalve
B
nogal, genoeg
C
tijdens
D
klaar
Slide 7 - Quiz
Hoe zeg je "de peper" in het Frans?
A
la sauce
B
l'image
C
le poivre
D
la tranche
Slide 8 - Quiz
Wat betekent 'perdre'?
A
eten
B
verliezen
C
tijdens
D
behalve
Slide 9 - Quiz
'pendant' betekent .......
Slide 10 - Question ouverte
'bon appétit' betekent .......
Slide 11 - Question ouverte
'couper' betekent .......
Slide 12 - Question ouverte
'sauf' betekent .......
Slide 13 - Question ouverte
Vertaal in het Frans:
ik heb geen zalm besteld
ik heb geen zalm besteld
Slide 14 - Question ouverte
Vertaal in het Frans:
ik heb geen mes
ik heb geen mes
Slide 15 - Question ouverte
Vertaal in het Frans:
de patat is koud
de patat is koud
Slide 16 - Question ouverte
Vertaal in het Frans:
jij komt
jij komt
Slide 17 - Question ouverte
Vertaal in het Frans:
jullie komen
jullie komen
Slide 18 - Question ouverte
Vertaal in het Frans:
ik kom
ik kom
Slide 19 - Question ouverte
Vertaal in het Frans:
zij is gekomen
zij is gekomen
Slide 20 - Question ouverte
Vertaal in het Frans:
zij zijn gekomen (mnl. mv.)
zij zijn gekomen (mnl. mv.)
Slide 21 - Question ouverte
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Diapositive
Vul het juiste delend lidwoord in:
Ma mère achète......lait.
Ma mère achète......lait.
A
des
B
de la
C
du
D
de
Slide 25 - Quiz
Je prends un verre ___ eau.
(Kies het goede delend lidwoord)
(Kies het goede delend lidwoord)
A
de la
B
de l'
C
d'
D
du
Slide 26 - Quiz
Kies het juiste delend lidwoord:
Je prends une salade avec ___ tomates.
Je prends une salade avec ___ tomates.
A
du
B
des
C
de la
D
de l'
Slide 27 - Quiz
Vul het juiste delend lidwoord in:
J'ai acheté une bouteille ______ fanta
J'ai acheté une bouteille ______ fanta
A
de
B
de la
C
du
D
des
Slide 28 - Quiz
Je vais acheter ___ oranges
(Kies het goede delend lidwoord)
(Kies het goede delend lidwoord)
A
de la
B
du
C
de l'
D
des
Slide 29 - Quiz
Kies het juiste delend lidwoord:
Mon père aime ___ crevettes.
Mon père aime ___ crevettes.
A
des
B
les
C
de la
D
de l'
Slide 30 - Quiz
Vul het juiste delend lidwoord in:
J'ai soif. J'ai bu un litre ____ eau.
J'ai soif. J'ai bu un litre ____ eau.
A
des
B
de la
C
d'
D
de
Slide 31 - Quiz
Elle boit une tasse ____ café.
(Kies het goede delend lidwoord)
(Kies het goede delend lidwoord)
A
de la
B
des
C
de l'
D
de
Slide 32 - Quiz
Kies het juiste delend lidwoord:
J'ai besoin d'un peu ____ lait
J'ai besoin d'un peu ____ lait
A
du
B
de
C
de la
D
de l'
Slide 33 - Quiz
Je déteste _______ aubergine.
(Kies het goede delend lidwoord)
(Kies het goede delend lidwoord)
A
du
B
l'
C
de l'
D
de
Slide 34 - Quiz
Kies het juiste delend lidwoord:
Mon père n'aime pas la viande, il préfère _____ plats végétariens.
Mon père n'aime pas la viande, il préfère _____ plats végétariens.
A
des
B
de l'
C
de la
D
les
