Passé composé avoir

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 2

• Voca

Dans ce cours...

• Passé composé avoir

La roue

Vervoeg de werkwoorden in de passé composé.

Roue 1: pronoms personnels

Roue 2: avoir, être, faire, -er, -ir

Passé composé

De passé composé is de verleden tijd met 2 werkwoorden.

Bijvoorbeeld: Ik heb gegeten = J'ai mangé.

Heb is het hulpwerkwoord en gegeten is het voltooid deelwoord.

Hulpwerkwoord

Je gebruikt het rijtje van avoir (hebben) als hulpwerkwoord in de passé composé.

Kies de juiste vorm van het hulpwerkwoord.

Tu ... habité à Lage Zwaluwe.

1. ai
2. as
3. a
4. ont

Vous ... été en France?

1. ont
2. a
3. avons
4. avez

Dani et Jesper ... fait du foot.

1. ont
2. a
3. avez
4. ai

Elle ... fini ses devoirs.

1. as
2. avons
3. ai
4. a

J'... eu de bonnes vacances.

1. ont
2. avons
3. ai
4. avez

Voltooid deelwoord

Je maakt het voltooid deelwoord op verschillende manieren:

1. Werkwoorden op -er: - r + é

• Voyager = voyagé (gereisd)

2. Werkwoorden op -ir: - r

• Choisir = choisi (gekozen)

3. Onregelmatige werkwoorden: uit je hoofd leren!

• Avoir = eu (gehad)
• Être = été (geweest)
• Faire = fait (gemaakt/gedaan)

Koppel de voltooid deelwoorden aan het juiste werkwoord.

avoir

acheter

réfléchir

faire

être

parler

été

réfléchi

fait

parlé

eu

acheté

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord tussen haakjes in.
Nous avons ... un film. (regarder)

Emma a ... un cadeau. (avoir)

Ils ont ... leurs devoirs. (faire)

J'ai ... le document. (remplir)

Vous avez ... à Paris. (être)

Passé composé

Het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord vormen samen de passé composé.

Bijvoorbeeld: Wij hebben gedaan = Nous avons fait.

Schrijf dus altijd 2 werkwoorden op!

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in
de passé composé.
Vous ... une carte postale. (avoir)

Tu ... à quelle heure? (finir)

Les amis ... en vacances. (être)

J' ... de la musique. (écouter)

Nous ... du tennis. (faire)

Elle ... un film. (regarder)

Ils ... le français. (choisir)

Marc ... au Maroc. (être)

Zet de zin in de passé composé.

Je finis à 11 heures.

Nous faisons nos devoirs.

Elle a des vacances.

Ils regardent un film.

Tu es en France.

Vertaal de zin.

Wij hebben Frans gepraat.

Ik heb vakantie gehad.

Zij zijn in Frankrijk geweest.

Jij hebt de camping gekozen.

Hij heeft zijn huiswerk gemaakt.

Verbuga

Op de volgende dia staat een link naar de website www.verbuga.eu. Oefen daar met de werkwoorden in de passé composé.

1. In de kolom links vink je présent uit en de passé composé aan.
2. In de kolom in het midden vink je aan: avoir, être en faire.
3. In de kolom rechts vink je aan: aimer en choisir.
4. Klik op confirmer.
5. Je krijgt dan te zien welk werkwoord je moet vervoegen bij welke persoon. Vul het hulpwerkwoord en voltooid deelwoord in.
6. Klik op suivant om naar de volgende vraag te gaan.

www.verbuga.eu