Thema 5: Paragraaf 5.1 (basis en kader) + Paragraaf 5.4 (kader) (max)

T6
Waarneming,
Regeling en
Gedrag
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

T6
Waarneming,
Regeling en
Gedrag

Slide 1 - Diapositive

                      Lesdoelen

Na deze les:
  1. weet ik welke zintuigen er zijn?
  2. weet ik wat een zintuigstelsel is?
  3. weet ik wat impulsen zijn?

Slide 2 - Diapositive

Welke zintuigen ken je?

Slide 3 - Carte mentale

Het zintuigenstelsel.
Alle zintuigen samen noemen we het zintuigenstelsel.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Waarnemen
  • Zintuig: een orgaan dat reageert op een prikkel. Je oog is bijvoorbeeld zo'n orgaan.
  •  Prikkel: een invloed uit de omgeving op een organisme. Een voorbeeld van een prikkel is bijvoorbeeld je oog neemt licht waar, je neus ruikt iets lekkers. 
  • Doordat zintuigen prikkels opvangen kun je dus allerlei dingen waarnemen. 

Slide 6 - Diapositive

Reageren op je omgeving
  1. Je ontvangt prikkels op met je zintuigen.
  2. Je zintuigen sturen signaaltjes naar het zenuwstelsel.
  3. Via het zenuwstelsel komen signaaltjes bij je hersenen.
  4. Je hersenen sturen je spieren aan.

Slide 7 - Diapositive

Dus.....
  • Zintuig: Orgaan wat op een prikkel reageert (neus, oren, ogen).
  • Prikkel: iets uit de omgeving (licht, geur, smaak, aanraking).
  • Zintuigcellen: Cellen in je zintuigen die aangesloten zijn op de zenuwen.
  • Impulsen: Een elektrisch signaal 

Slide 8 - Diapositive

Reageren op prikkels
Prikkel = Je ziet chocolade bonbons

Zintuig = ogen
Zintuigen = liggen zintuigcellen die prikkels opvangen en hierdoor ontstaan impulsen

Impuls = ogen sturen signaal naar hersenen
Impuls = signaal naar spieren

Reageren = watertanden en bonbon pakken

Slide 9 - Diapositive

Reageren op prikkels
Prikkel = je ziet groen licht

Zintuig = ogen en/of oren 
Zintuigen = liggen zintuigcellen die prikkels opvangen en hierdoor ontstaan impulsen

Impuls = ogen en/of oren sturen signaal naar je hersenen
Impuls = signaal naar je spieren

Reageren = je mag gaan rijden

Slide 10 - Diapositive

Reageren op prikkels
Prikkel = je ruikt chocolade (geur)

Zintuig = neus
Zintuigen = liggen zintuigcellen die prikkels opvangen en hierdoor ontstaan impulsen

Impuls = ogen sturen signaal naar je hersenen
Impuls = signaal naar je spieren

Reageren = je neemt een lekkere hap

Slide 11 - Diapositive

Zintuigen in de huid
Met je huid kun je voelen: druk, warmte, kou en aanraking.
Je huid heeft meerdere zintuigen:
1. drukzintuigen: reageert als je huid wordt ingedrukt. 
2. tastknopje: reageert op een lichte aanraking
3. warmte-zintuigen: reageert je huid als iets warm is
4. koude-zintuigen: reageert je huid als iets koud is
5. pijnpunten: neem je pijn waar

Slide 12 - Diapositive

Zintuigen, waar en hun prikkels

Slide 13 - Diapositive

Je zenuwstelsel bestaat uit:
  1. De zenuwen (lange dunnen draden die impulsen doorgeven)
  2. Het centrale zenuwstelsel: hersenen & ruggenmerg (geeft de impulsen door aan de hersenen)

Waarnemen= bewust worden van ene prikkel  in de hersenen


Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Prikkels worden in zintuigen omgezet in impulsen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Wie vangen de prikkels op?
A
Zenuwen
B
Zintuigen
C
Ruggenmerg
D
Hersenen

Slide 17 - Quiz

De hersenen horen bij....
A
Centrale zenuwstelsel
B
Zenuwen
C
De zintuigen

Slide 18 - Quiz

Sleep de prikkel en impulsen naar de juiste plaats in dit plaatje
Impuls (naar hersenen)
Prikkel
Impuls (naar spieren)

Slide 19 - Question de remorquage

4

Slide 20 - Vidéo

10:42
Welk zintuig gebruikt de luipaard hier het allermeest?
A
Huid
B
Neus
C
Mond
D
Oren

Slide 21 - Quiz

11:06
Door welke prikkel schrok de steenbok?
A
Beeld
B
Geur
C
Smaak
D
Tast

Slide 22 - Quiz

11:20
Welk zintuig gebruikt de luidpaard hier het meest?
A
Ogen
B
Oren
C
Neus
D
Mond

Slide 23 - Quiz

11:30
Door welke prikkel keek de luidpaard omhoog?
A
hij zag een vogel
B
hij hoorde een vogel
C
hij voelde een vogel
D
hij rook een vogel

Slide 24 - Quiz

Aan de slag
5.1 opdrachten 1 t/m 9 

Slide 25 - Diapositive