2TH Woordsoorten - vz, pers.vnw, bez. vnw

Wat zou jij in je winkelwagentje
gooien als je 1 minuut
gratis mocht winkelen?
(noem 1 ding)
1 / 29
suivant
Slide 1: Carte mentale
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Wat zou jij in je winkelwagentje
gooien als je 1 minuut
gratis mocht winkelen?
(noem 1 ding)

Slide 1 - Carte mentale

Slide 2 - Lien

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 2C

Vandaag...
- Herhaling lw, zn, ww, bn
- Nieuw: vz, pers. vnw., bez. vnw.


Huiswerk dinsdag 20 april
- Maken: uit h/v-methode: H1 grammatica: persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
- Leren: leerdoelen uit deze LessonUp


Leerdoelen:
- Ik kan een voorzetsel (vz), een 
persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.), en een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) 
in een zin benoemen.

Slide 3 - Diapositive

Wat 





van de vorige les?

Slide 4 - Diapositive

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

___ vogels vliegen in de lucht.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 5 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De koeien _____ weer naar buiten.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 6 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Het ____ meisje kan erg goed zingen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 7 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

___ vogels vliegen in de lucht.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 8 - Quiz

Leerdoelen
Ik kan 

-een voorzetsel (vz)
-een persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)
- een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)

in een zin benoemen.

Slide 9 - Diapositive

Voorzetsel (vz)
Een voorzetsel is een kort woord dat vaak een plaats, tijd of reden aangeeft.  VB: na de les, tijdens het eerste uur, op de grond, door het raam, wegens vakantie. 

Voorzetsels staan vaak aan het begin van een zinsdeel of groepje woorden 'kastwoorden' + per, met, van, te

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Noteer de voorzetsels uit de volgende zin:
In de trein naar Den Haag zat de conducteur met een kop koffie in de eerste klas. ​

Slide 12 - Question ouverte

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of andere zelfstandige dingen. 
Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden. ​

Deze les behandelen we het bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) en het persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)

Slide 13 - Diapositive

Bron: De Volkskrant 

Slide 14 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)
Een persoonlijk voornaamwoord (pers vnw.) duidt een persoon, dier of ding aan.​

VB: Zij verloren de wedstrijd. Pas op, hij bijt! Ik heb het op tafel gelegd. 

Slide 15 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.​
 

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend. 

Maar: de tuin is van jullie --> jullie is hier pers. vnw

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 18 - Question de remorquage

Eva heeft maar liefst dertig vlechtjes in haar(1) haar(2).

haar(1) is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 19 - Quiz

Zijn deze oorbellen van haar?

'haar' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 20 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 21 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 22 - Quiz

Benoem het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord in de volgende zin:
'Ga je ook naar haar feestje?'

Slide 23 - Question ouverte

Wat is de juiste spelling?
A
Dat is toch jouw schrift?
B
Dat is toch jou schrift?

Slide 24 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
Dat potlood is toch van uw?
B
Dat potlood is toch van u?

Slide 25 - Quiz

En nu...
- Grammatica Taalverzorging H2 > alle opdrachten onder de 60% opnieuw maken. 

-Zet je boek daarna op 2havo/vwo:
-Maak de opdrachten van: H1 Grammatica Woordsoorten 'Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord'

Slide 26 - Diapositive

Kun je vz., pers. vnw., bez. vnw. in een zin benoemen?
A
Ja, ik kan deze woordsoorten benoemen.
B
Ik kan de meeste woordsoorten benoemen.
C
Nog niet allemaal. Ik vind het best lastig.
D
Nee, ik heb hulp nodig

Slide 27 - Quiz

Huiswerk dinsdag 20 april:
- Maken: uit h/v-methode: Hoofdstuk 1: grammatica, persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden (startopdracht, opdracht 1 en 2)
- Leren: leerdoelen uit deze LessonUp

Snap je iets niet? - Stel je vragen via Teams, zodat ik je verder kan helpen! Succes!

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Lien