Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Doel van deze les?
Voorkennis activeren over leesvaardigheid
Wat weet je nog?
Wat heb je nodig?
Slide 2 - Diapositive
Algemene tips: voorspellen en oriënteren
Bedenk waar de tekst over zal gaan
Bedenk wat je al over het onderwerp weet
Wat voor soort tekst is het?
Kijk globaal naar de tekst: inleiding, middenstuk en laatste alinea
Slide 3 - Diapositive
Algemene tips: voorspellen en oriënteren
Kijk ook welk soort vragen er bij de tekst gesteld worden: zijn dat meerkeuzevragen, open vragen of is het een gatentekst?
Kijk globaal naar de inhoud van de tekst.
De meeste teksten hebben een inleiding waarin staat waar de tekst over gaat: de eerste alinea
Slide 4 - Diapositive
Algemene tips: voorspellen en oriënteren
Daarna volgt het middenstuk waarin argumenten voor en tegen worden gegeven.
Tot slot volgt een conclusie: de laatste alinea.
Wil je dus snel weten waar de tekst over gaat? Lees dan de inleiding en de conclusie.
Slide 5 - Diapositive
Algemene tips: lees de vraag en bepaal het antwoord
Let op het type vraag, details of grote lijnen?
Gaat het om de een tijdsaanduiding, lees dan snel
Lees precies bij specifieke info
Slide 6 - Diapositive
3. Lees de tekst behorend bij de vraag en formuleer een antwoord
Een alinea zit meestal op dezelfde manier in elkaar, eerste en laatste zin staat de belangrijkste info
Markeer structuur/signaalwoorden, zoals d'abord, mais, ensuite
Na : komt meestal een uitleg of een conclusie
Let op tijdsaanduidingen: Autrefois (vroeger) en maintenant (nu)
Markeer de kernwoorden uit de alinea (helikopteren)
Slide 7 - Diapositive
Wat raad ik niet aan bij het maken van leesteksten ?
A
Titel, kopje en plaatje bekijken
B
Signaalwoorden omcirkelen
C
Tekst doorlezen en daarna vragen maken
D
Formuleren van de hoofdgedachte/kern per alinea
Slide 8 - Quiz
Wat is niet een grote lijn/helicopter vraag?
A
Qu’ est-ce qui est vrai d’après le dernier alinéa?
B
A quoi sert le 2ième alinéa ?
C
Qu’est-ce qu’on apprend au premier alinéa ?
D
Remplissez le mot qui manque
Slide 9 - Quiz
Welke signaalwoord geeft een tegenstelling aan
A
pourtant
B
de plus
C
bref
D
ainsi
Slide 10 - Quiz
Wat is geen valkuil bij het maken van leesteksten?
A
als dezelfde woorden in de tekst als in het antwoord staan
B
als er in het antwoord expliquer pourquoi , surtout of de plus en plus staat
C
rond signaalwoorden vind je de antwoorden meestal
Slide 11 - Quiz
Als antwoord op een toon vraag: welk antwoord is niet negatief?
A
Deçu
B
Étonné
C
Moqueur
D
Indifférent
Slide 12 - Quiz
Intuïtief:welke woorden serie hoort niet bij elkaar?
Tekst
A
L’ enseignement, La formation, les études, les études
B
le gaspillage, l' environnement
C
l' objectif, le but, pour
D
la pub, la capitale, une entreprise
Slide 13 - Quiz
Je leest de antwoorden niet behalve bij de beweringsvragen
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
Cherchez les mots connecteurs: Grâce a ma tante j’ai pu acheter une voiture, wat is/zijn mot(s)connecteur(s)??
Slide 15 - Question ouverte
Cherchez les mots connecteurs: mais je veux aussi acheter une maison wat is/zijn het mot(s) connecteur(s)?
Slide 16 - Question ouverte
Cherchez les mots connecteurs: en plus j’ai besoin d’un grand jardin, car j’ai un chien, mais lui il n’est pas grand wat is/zijn het mot(s) connecteur(s)?
Slide 17 - Question ouverte
Cherchez les mots connecteurs: en revanche mon chat est très grand. Ma tante, en effet, elle est très généreuse, wat is/zijn het mot(s) connecteur(s)?
Slide 18 - Question ouverte
Cherchez les mots connecteurs: c’est grâce à elle que en effet j’ai pu réalisé mon rêve. Donc je suis heureuse. wat is/zijn het mot(s) connecteur(s)?