Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 120 min
Éléments de cette leçon
Socova
22-03-2022
Slide 1 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Vaste planning (VZ1a)
13.15 – 15.15: Leergroepen
13.15 – 13.45: Theorie (SOCOVA)
13.45 – 14.15: Toepassing
14.15 – 15.15: Leergroep
15.15 – 15.30: Pauze
15.30 – 17.15: Zelfstandig werken (Stiltetijd, begeleid plannen, voorbereiden BPV, verder werken in leergroepen etc.)
Slide 2 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Quiz!
10 vragen over hoofdstuk 1 om jullie geheugen op te frissen
Slide 3 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Sleepvraag! Wat hoort bij elke term?
Non-verbale communicatie
Verbale communicatie
Woorden
Stemklank
Intonatie
Lichaamstaal
Kleding en uiterlijk
Gebarentaal
Slide 4 - Question de remorquage
Heel veel aspecten vallen onder non-verbale communicatie. Gesproken taal (woorden) valt onder verbale communicatie. Een instinker is natuurlijk gebarentaal: je gebruikt daarin geen gesproken woorden, maar ieder gebaar is wel degelijk een woord of een letter. Sommige mensen zetten deze onder non-verbale communicatie, maar veruit de meesten vinden het verbale communicatie.
Hoeveel procent van alle communicatie is non-verbaal?
A
93%
B
55%
C
33%
D
Dat is niet bekend
Slide 5 - Quiz
Dit is een lastige! In veel onderzoeken wordt gezegd dat 93% van de communicatie non-verbaal is, maar dit kan alleen geschat worden. Andere wetenschappers zeggen namelijk weer dat het 33% is. Nog altijd veel natuurlijk!
Stel dat het wel zoveel zou zijn, dan zou het bijna onmogelijk zijn om een gesprek te voeren als je een visuele beperking hebt. Wel is het zo dat non-verbale communicatie vaak doorslaggevend is. Voorbeeld: wanneer je zegt dat je niet boos bent, maar wel heel kwaad kijkt of een ander niet aan wilt kijken.
Stelling 1: Als je zegt ‘Ach, die ouders zijn toch allemaal hetzelfde’, dan is er sprake van psychologische ruis. Stelling 2: Als je zegt ‘Wat zei je? Ik was er even niet bij met mijn gedachten’, dan is er sprake van semantische ruis.
Stelling I is juist
Stelling II is juist
Beide zijn juist
Beide onjuist
Slide 6 - Sondage
Alleen stelling I is juist!
Psychologische ruis = het gevoel dat jij bij de ander hebt (bijvoorbeeld wanneer je iemand niet aardig vindt)
Semantische ruis = wanneer je de taal/woorden niet begrijpt die iemand gebruikt (vakjargon)
LSD staat voor..
A
Landelijke Stichting Dagopvang
B
Luisteren, Samenvatten, Doorvragen
C
Leven, Stappen, Dansen
D
Luisteren, Samenvatten, Draaien
Slide 7 - Quiz
LSD staat voor Luisteren, Samenvatten, Doorvragen.
Dit is een veel toegepaste strategie omdat het ontzettend effectief is.
Luister door te knikken, ja te zeggen of oogcontact te maken (actieve luisterhouding)
Samenvatten om ervoor te zorgen dat je geen dingen invult (NIVEA: niet invullen voor een ander) en om te checken of je de ander goed begrepen hebt (geen ruis op de lijn)
Doorvragen om meer te weten te komen over iets of iemand.
Noem 2 kenmerken van een actieve luisterhouding.
Slide 8 - Question ouverte
Kenmerken van een actieve luisterhouding:
- Oogcontact maken
- Knikken of hummen
- Korte bevestiging geven: 'Ja?' of 'En toen?'
- Vragen stellen
- Parafraseren (samenvatten in eigen woorden)
- Inleven (ik kan me voorstellen dat u zich toen zo voelde)
- Verheldering vragen (wat bedoel je daarmee?)
Je voert een gesprek op 1,5 meter afstand. In welke zone ben je dan?
A
Intieme zone
B
Persoonlijke zone
C
Sociale zone
D
Publieke zone
Slide 9 - Quiz
Het antwoord is: sociale zone.
Intieme zone = 0-45 cm
Persoonlijke zone = 45-120 cm
Sociale zone = 120-360cm
Publieke zone = 360-750cm
Deze zones maken je bewust van de vraag: hoe dichtbij mag je bij iemand komen? Wanneer voel jij of de ander zich niet meer prettig?
Hoe noem je de valkuil waarbij je de ander vertelt wat hij volgens jou het beste kan doen in een bepaalde situatie?
A
Stereotype
B
Moraliseren
C
Diagnosticeren
D
Externe attributie
Slide 10 - Quiz
Stereotype = communiceren vanuit een vaststaand beeld
Moraliseren = de ander vertellen wat hij volgens jou moet doen
Diagnosticeren = zonder voldoende informatie conclusies trekken over een situatie
Externe attributie = de oorzaak van een situatie buiten jezelf leggen
Negatieve feedback is hetzelfde als kritiek.
Slide 11 - Sondage
Niet waar! Negatieve feedback is opbouwend, terwijl kritiek destructief is (kapotmakend). Negatieve feedback kan je iets over jezelf leren, terwijl kritiek vaak geen ander nut heeft dan je boos of verdrietig maken.
Waarom is het goed om een gesprek tussendoor of aan het einde samen te vatten?
A
Om te checken of je elkaar goed begrepen hebt.
B
Om weer bij de kern te komen als je de draad kwijtraakt.
C
Het kan een lang verhaal ordenen.
D
Het voorkomt dat je gevoel of gedachten in gaat vullen.
Slide 12 - Quiz
Het is allemaal goed!
Welke soort vragen stel je om iemand te laten nadenken over zijn gedrag?
A
Open vragen
B
Reflectieve vragen
C
Waarom-vragen
D
Door-vragen
Slide 13 - Quiz
Antwoord B en C zijn allebei goed.
Waarom-vragen kunnen verhelderend werken en laten je nadenken over een situatie of gedrag. Dit type vraag kan ook aanvallend overkomen, dus denk goed na hoe je deze formuleert.
Reflectieve vragen zijn vragen die je laten nadenken over je eigen gedrag, gevoelens, wensen en behoeften. Deze vragen zoeken dus echt een verdiepende laag. (Hoe voel je je bij, Hoe ervaar je dit of Hoe zou je het anders kunnen doen)