,

ww faire

Qu'est qu'on va faire?
mercredi 14 avril
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Qu'est qu'on va faire?
mercredi 14 avril

Slide 1 - Diapositive

je fais du foot
elle fait des crêpes
tu fais du shopping
nous faisons du cheval
ils font un vlog
vous faites les devoirs
qu'est-ce que tu fais?

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Faire = doen/maken
Je fais                  Ik doe/maak
Tu fais                  Jij doet/maakt
Il fait                     Hij doet/maakt
Elle fait                Zij doet/maakt
Nous faisons    Wij doen/maken
Vous faites        Jullie doen/maken - U doet/maakt
Ils font                 Zij (m) doen/maken
Elles font           Zij (v) doen/maken

Slide 4 - Diapositive

Niet alleen: faire + sport
Als je faire + sport gebruikt, dan komt daar nog iets tussen.
-> du, de la of de l' 

Als de sport mannelijk is gebruik je DU
Als de sport vrouwelijk is gebruik je DE LA
Als de sport met een klinker begint gebruik je DE L'

Slide 5 - Diapositive

Questions???
Zijn hier nog vragen over?

Na deze les kan je dus het werkwoord FAIRE
herkennen en gebruiken. En je weet ook dat
sporten en activiteiten in het Frans een combinatie zijn van FAIRE + SPORT,
met daartussen DU, DE LA of DE L'

Slide 6 - Diapositive

Qu'est qu'on va faire?
On va faire FAIRE!
mercredi 14 avril

Slide 7 - Diapositive

faire 
  • MAKEN, DOEN                      je fais une pizza, je fais la vaiselle

Slide 8 - Diapositive

faire 
  • MAKEN, DOEN                      je fais une pizza, je fais la vaiselle

  • combi met activiteit        faire du cheval, faire du shopping


Slide 9 - Diapositive

faire 
  • MAKEN, DOEN                      je fais une pizza, je fais la vaiselle

  • combi met activiteit         faire du cheval, faire du shopping

  • het weer                                 il fait chaud, il fait froid, il fait beau

Slide 10 - Diapositive

Faire = doen/maken
Je fais                  Ik doe/maak
Tu fais                  Jij doet/maakt
Il fait                     Hij doet/maakt
Elle fait                Zij doet/maakt
Nous faisons    Wij doen/maken
Vous faites        Jullie doen/maken - U doet/maakt
Ils font                 Zij (m) doen/maken
Elles font           Zij (v) doen/maken

Slide 11 - Diapositive

Niet alleen: faire + sport
Als je faire + sport gebruikt, dan komt daar nog iets tussen.
-> du, de la of de l' 

Als de sport mannelijk is gebruik je DU
Als de sport vrouwelijk is gebruik je DE LA
Als de sport met een klinker begint gebruik je DE L'

Slide 12 - Diapositive

Schrijf in het Frans:

ik
jij
hij / zij / we 

wij
jullie, u
zij (meervoud)

Slide 13 - Diapositive

Schrijf in het Frans:

ik
jij
hij / zij / we 

wij
jullie, u
zij (meervoud)


je
tu
il / elle / on

nous
vous
ils, elles

Slide 14 - Diapositive



je
tu
il, elle, on

 
FAIRE --> FAI-RE

fais
fais
fait

 

Slide 15 - Diapositive



je
tu
il, elle, on

 
FAIRE --> FAI-RE

fais
fais
fait

 
Sst!

Slide 16 - Diapositive



je
tu
il, elle, on

nous
vous
ils, elles
FAIRE --> FAI-RE

fais
fais
fait

faisons
faites
font

Slide 17 - Diapositive

nous ---> ....ons
nous faisons            
nous avons              
nous prenons          
nous allons
nous voulons 
nous aimons
nous préférons
nous adorons   
....       


Slide 18 - Diapositive

vous ---> ....ez
vous avez           
vous prenez      
vous allez
vous voulez   
....       



let op:   vous faites

Slide 19 - Diapositive

ils / elles ....
ils faitent???
elles faisent???


let op:   ils / elles font

Slide 20 - Diapositive

ik doe / maak
A
je faisons
B
je fais
C
je fait
D
je faites

Slide 21 - Quiz

hij doet, maakt
A
il faites
B
il fais
C
il fait
D
il faisons

Slide 22 - Quiz

wij doen / maken
A
nous faisons
B
nous faites
C
nous fais
D
nous font

Slide 23 - Quiz

jullie maken / doen
A
vous faisons
B
vous font
C
vous faitez
D
vous faites

Slide 24 - Quiz

u maakt / doet
A
vous faisons
B
vous font
C
vous fait
D
vous faites

Slide 25 - Quiz

jij doet
A
tu faites
B
tu fais
C
tu faire
D
tu font

Slide 26 - Quiz

zij doen / maken
A
ils font
B
elles faites
C
ils faisons
D
elles font

Slide 27 - Quiz

Au travail
Fais exercice 8 A, B & C (p. 89/90)
                           (online 7.3: ex 8ABC)


Finis? Leren voor eindtoets:
  • Unité 6 -  apprendre 1 t/m 10
  • Unité 7 - apprendre 3, 5 & 10 


Slide 28 - Diapositive

Laatste les.....

Slide 29 - Diapositive