kgt 1/ mavo 1. - chapitre 1

• Frans
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 1

Programme du cours

Leerdoelen (les objectifs d'apprentissage)

Aan het einde van de les:

• Kan ik een gesprek tussen twee jongeren op vakantie begrijpen.
• Ken ik woorden die te maken hebben met kennismaken en vakantie.
• Weet ik hoe ik een leestekst moet aanpakken.

Voorkennis activeren

Corriger les devoirs

SO bespreken

Écouter texte A

Vocabulaire A & B

Evaluatie

Chapitre 1

Écouter A - chapitre 1

Au travail!

Exercices: Écrire A

• Pak je boek op blz. 22-23

• Bekijk de tekst globaal.

Wat doe je voordat je een tekst gaat lezen/luisteren?

Exercices: Écrire A

• Pak je boek op blz. 22-23

• Bekijk de tekst globaal:

- titel

- plaatjes

- kopjes

- soort tekst

Wat betekent de titel van texte A?
''Où est la balle?''

Bron A: Écouter

Exercices: 4, 5a, 5b page 22

Kun je al antwoord geven op de onderstaande vragen?

Wie zijn Léa en Milan?

Waar zijn Léa en Milan?

Wat zijn ze aan het doen?

Welk dier zie je op het plaatje?

Wat is dat dier aan het doen?

Bron A: Écouter

Exercices: 5c, 5d page 24

Lis d'abord les questions de l'exercice 5d p. 24

Écoute le dialogue et réponds aux questions.

texte A

Au travail! (aan de slag)

Exercices: écrire A

• Zelfstandig maken: 5e, 6, 7a p.24, 25

• Déjà fini? (al klaar): 

Vous avez 10 minutes.

Les devoirs pour le prochain cours...

Grandes Lignes - Chapitre 1:

• Getallen tot 20.
• Leren vocabulaire A en B (van FR-NL) p.52 + quizlet
• Exercices afmaken.

Evaluatie

Noem twee woorden die je hebt onthouden uit de les.

Evaluatie

Wat heb je deze les geleerd? Heb je nog vragen?

Bienvenue!

PROGRAMME

Parler

Huiswerk nakijken

Uitleg lidwoorden

Ecouter

Au travail 

Aan het eind van de les:

- kan ik de Franse lidwoorden opnoemen;

- weet ik het verschil tussen de Franse lidwoorden;

- kan ik de Franse lidwoorden toepassen in een zin;

De lidwoorden

De lidwoorden in het Frans

De/het

Le / La / Les / L'

le livre = het boek     la fille = het meisje       l'hôtel = het hotel

Een

Un / Une 

un livre = een boek   une fille = een meisje      un hôtel = een hotel

De / Het

Le = voor de woorden die enkelvoud mannelijk zijn

Le garçon, le chat, le livre, le frère, le cousin

La = voor de woorden die enkelvoud vrouwelijk zijn

La fille, la chaise, la plage, la copine, la soeur, la cousine

L' = voor de woorden die enkelvoud zijn en beginnen met een klinker/h

L'hôtel, l'ami, l'école, l'hiver, l'oncle, l'erreur

Les = voor alle woorden die meervoud zijn (eindigen op een -s)

les enfants, les chiens, les livres, les amis, les garçons, les filles

Un / Une

Un = voor de woorden die enkelvoud mannelijk zijn

Un garçon, un chat, un livre, un frère, un cousin

Une = voor de woorden die enkelvoud vrouwelijk zijn

Une fille, une chaise, une plage, une copine, une soeur

Vertaal naar het Frans:

De / het

Vertaal naar het Frans:

Een

Wanneer gebruik je het lidwoord:

le

1. bij woorden die enkelvoud mannelijk zijn
2. bij woorden die enkelvoud vrouwelijk zijn
3. bij woorden die enkelvoud zijn en beginnen met een klinker/h
4. bij woorden die meervoud zijn

Wanneer gebruik je het lidwoord:

une

1. bij woorden die enkelvoud mannelijk zijn
2. bij woorden die enkelvoud vrouwelijk zijn
3. bij woorden die enkelvoud zijn en beginnen met een klinker/h
4. bij woorden die meervoud zijn

Wanneer gebruik je het lidwoord:

les

1. bij woorden die enkelvoud mannelijk zijn
2. bij woorden die enkelvoud vrouwelijk zijn
3. bij woorden die enkelvoud zijn en beginnen met een klinker/h
4. bij woorden die meervoud zijn

Wanneer gebruik je het lidwoord:

l'

1. bij woorden die enkelvoud mannelijk zijn
2. bij woorden die enkelvoud vrouwelijk zijn
3. bij woorden die enkelvoud zijn en beginnen met een klinker/h
4. bij woorden die meervoud zijn

Le

La

L'

Les

garçon

prof

copains

plage

frères

soeur

copine

amie

exercice

exemple

chien

Un

Une

garçon

prof

plage

soeur

copine

amie

chien

Ik snap de lidwoorden

1. Oui
2. Non
3. Un peu

Bienvenue!

PROGRAMME

Parler

Terugblik

Huiswerk nakijken (vorige week)

Au travail 

Aan het eind van de les:

- kan ik de Franse lidwoorden opnoemen;

- weet ik het verschil tussen de Franse lidwoorden;

- kan ik de Franse lidwoorden toepassen in een zin;

1. le
2. la

1. le
2. la

1. le
2. la

Welke Franse lidwoorden ken jij nu?

De/het 

le 

la 

l' 

les 

Een 

un 

une 

Wanneer gebruik ik het lidwoord
le ? la?
les? l'?

De/het = le / la / les / l'

le = mannelijk

la = vrouwelijk

l' = woorden die beginnen met een klinker/h

les = meervoud

Een = un/une

un = mannelijk

une = vrouwelijk 

Kies uit: le, la, l' of les
C'est une piscine. ______ piscine est bleue

1. le
2. la
3. l'
4. les

Kies uit: un, une of des
Le parc est grand. C'est ______ grand parc

1. un
2. une
3. des

Kies uit: un, une of des
La fille est belle. C'est _____ belle fille.

1. un
2. une
3. des

Welke lidwoorden zijn voor mannelijk enkelvoud?

1. le
2. la
3. des
4. un

Wat is het meervoud van 'le chien'?

Wat is het meervoud van 'la famille'?

Wat is het meervoud van 'le garçon'?

Écouter

Écouter - exercice 17b page 33

Kleur het lidwoord in dat je hoort - hoor je un of une?

17b

Les devoirs

E

Exercice 2b page 21

Les devoirs

Exercice 4 page 22

1 dag/hallo/hoi

2 nee

3 ja

4 en jij?

Exercice 5a

-

Exercice 5b page 22

1 Ze zijn op een camping.

2 Ze zijn aan het tafeltennissen.

3 een kat/poes

4 Het speelt met een (pingpong)balletje.

Exercice 5d page 24

1 B

2 A

3 B

4 A

5 B

Exercice 5e page 24

Milan wil graag naar het strand want hij vindt het tafeltennissen niet meer zo leuk omdat hij verliest.

Les devoirs

Exercice 6 page 24

1 la France

2 la plage

3 le chien

4 le chat

5 regarde!

6 il joue

Exercice 7a page 25

1 B

2 C

3 D

4 A

Les devoirs

Exercice 11a page 28

1 Bienvenue

2 Je suis

3 un copain

4 beaucoup

5 Demain

6 génial

Exercice 11b page 28

1 twee            6 nul

2 acht            7 vier

3 tien             8 zeven

4 een             9 vijf

5 zes              10 drie

6 nul              11 negen

Les devoirs

Exercice 12a page 28

1 Je m’appelle Louis.

2 Et toi?

3 Tu habites où?

4 J’habite à Lille.

AU TRAVAIL

Faire:

Bron D opdracht 16, 17c, 17d, 17e, 18 page 32-34

Fini?

Leren voor het SO vrijdag! (klik hier)

Vocabulaire E en F

De lidwoorden