week 7 3V eindversie vrijdag

Hoy en clase 

Kloklezen 
De toekomende tijd

1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Hoy en clase 

Kloklezen 
De toekomende tijd

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
1. Je kent de kloktijden in het Spaans
2. Je kent de vorm en het gebruik van de FUTURO PRÓXIMO  5 min
3. Je kunt zinnen maken met de FUTURO PRÓXIMO
4. Nakijken kloktijden & futuro próximo (10 min) class room 
5. Getallen uitleg en oefenen (20 min) oef 10, 11, 12 Roze boekje
6. start PA hoofdstuk 5 ir de compras  (25 min)

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Apúntate... / Noteer....
¿Qué hora es? = hoe laat is het?
¿A qué hora? = Om hoe laat?

De tijd wordt met SER + bepaald lidwoord aangegeven. Meestal worden alleen de getallen 1-12 gebruikt en wordt het moment van de dag met de la mañana, de la tarde
de la noche verduidelijkt. 

Slide 4 - Diapositive

¿Qué hora es?
Son las cinco y media. 
Son las tres (en punto).
Son las seis y diez. 
Son las ocho menos veinticinco.

Slide 5 - Question de remorquage

Hoe zeg je in het Spaans: Het is 9 uur.
timer
0:30

Slide 6 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Spaans: Het is kwart over 2.
timer
0:30

Slide 7 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Spaans: Het is half zeven.
timer
0:30

Slide 8 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Spaans: Het is vijf voor half acht.
timer
0:30

Slide 9 - Question ouverte

Hoe zeg je in het Spaans: Het is 5 voor 1.
timer
0:30

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Lien

Slide 12 - Vidéo

¿A qué hora se levanta Marcos?
A
a las siete de la mañana cuando vuelve su madre de trabajar
B
a las nueve le despierta su padre
C
a las siete y media para ir al instituto
D
a las ocho para coger el autobus

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Lien

Ik ga naar school
A
Vo a ir al instituto
B
Voy a ir a instituto
C
Voy a ir al instituto
D
Vo ir al instituto

Slide 17 - Quiz

Wij gaan naar het supermarkt
A
Vamos a ir al supermercado
B
Vamos al ir a supermercado
C
Vamos al supermercado
D
Vamos ir al supermercado

Slide 18 - Quiz

Maite en Paula gaan naar een feest
A
Van a ir la fiesta
B
Van ir a la fiesta
C
Van a ir al fiesta
D
Van a ir a la fiesta

Slide 19 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans wat je binnenkort gaat doen?
De nabije toekomende tijd (el futuro inmediato)
Om in het Spaans iets te zeggen over wat je binnenkort gaat doen, heb je 3 dingen nodig:
  1. Een vervoeging van het werkwoord IR (gaan)
  2.  A
  3. een heel werkwoord: ser, hablar , escribir, comer etc.


Ejemplos: 
Este fin de semana voy a relajar, 
Vamos a comprar patatas fritas.
Esta noche va a hablar con su novia.


  Formule : IR + A + HEEL WW

Slide 20 - Diapositive

Je hebt dus IR nodig...
yo
VOY
ik ga
VAS
jij gaat
él, ella, usted
VA
hij, zij, u gaat
nosotros/ -as
VAMOS
wij gaan
vosotros/ -as
VAIS
jullie gaan
ellos, ellas, ustedes
VAN
zij gaan

Slide 21 - Diapositive

Het werkwoord ir= gaan
ir
voy
vas
va
vamos
vais
van
a


de


en
ir a = gaan naar : voy a Cali
ir a + infinitivo: nabije toekomst:
         mañana voy a visitar el museo
ir de : in uitdrukkingen: ir de compras
            ir de vacaciones, ir de excursión, ir              de copas, ir de tapas
ir en + vervoermiddel: ir en avión,    
          ir en coche, ir en bicicleta
ir a pie
ir a caballo

Slide 22 - Diapositive

Números
Vanaf 30 kan je alle getallen vervoegen als:
10-tal en getal, dus
cuarenta y tres
sesenta y dos
etc

Slide 23 - Diapositive

Luister naar de uitspraak van de getallen tot en met 1000. Zeg de getallen na.

Slide 24 - Diapositive


Welk getal hoor je?
A
735
B
545
C
555

Slide 25 - Quiz


Welk getal hoor je?
A
636
B
606
C
626

Slide 26 - Quiz


Welk getal hoor je?
A
310
B
301
C
303

Slide 27 - Quiz


Welk getal hoor je?
A
902
B
992
C
932

Slide 28 - Quiz


Welk getal hoor je?
A
658
B
608
C
758

Slide 29 - Quiz


Welk getal hoor je?
A
806
B
816
C
866

Slide 30 - Quiz

Hoe schrijf je 122 op in het Spaans?
A
cientoveintidos
B
ciento veintidos
C
cien ventidos

Slide 31 - Quiz

Hoe schrijf je 307 op in het Spaans?
A
trescientos y siete
B
trescientos sete
C
trescientos siete

Slide 32 - Quiz

Hoe schrijf je 100 koekjes op in het Spaans?
A
cien galletas
B
ciento galletas
C
cienta galletas

Slide 33 - Quiz

Hoe schrijf je 432 sokken op in het Spaans?
A
cuatrocientas calcetines
B
cuatrocientos treinta y dos calcetines
C
cuatrocientos treinta calcetines

Slide 34 - Quiz

Hoe schrijf je 659 zonnebrillen op in het Spaans?
A
seiscientas cincuenta y nueve gafas de sol
B
seiscientos cincuenta y nueve gafas de sol
C
seiscien cincuenta y nueve gafas de sol

Slide 35 - Quiz

LOS NÚMEROS
via de volgende slide kun je nog een keer oefenen met de getallen t/m 1000

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Lien

Slide 38 - Lien

Slide 39 - Lien

Los números hasta 1 millón
Begin ALTIJD de grootste getallen als eerste te noemen :
1.000.000 : un millón, cuatro millón, diez millón etc
100.000: cien mil, cuatrocientos mil, etc
10.000: diez mil, cincuenta mil, , etc.
1000-tallen; mil, dos mil, etc.
100-tallen; cien, doscientos, cuatrocientos, quinientos, ochocientos etc.
10-tallen; diez, veinte, treinta, cuarenta, cincuenta, sesenta 
1-heden; uno, dos, tres, cuatro
(Zie bron H (tekstboek pag 47/ WB tarea 23 pag ) + rode/roze boekje p.50 / 62 

Slide 40 - Diapositive

Leerdoelen BEHAALD?
1. Je kent de kloktijden
Je weet hoe je de tijd vraag in het Spaans 
Je kunt antwoord geven op de vraag ¿Qué hora es?
2. je weet hoe je iets in de nabije toekomst moet aangeven. 
3. Je kent de getallen van 0-1000

Slide 41 - Diapositive

Deberes
Futuro próximo maak oef 7 , 8 & 9  blz 64 & 65 (RB)
Getallen maak oef 10, 11 en 12 blz 66 & 67 (RB) 

Slide 42 - Diapositive