B&F, spelling, blok 4 week 1 extra
1 / 25
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Wat is de persoonsvorm in de zin?
Lisa woont in een flat.
Lisa woont in een flat.
A
Lisa
B
woont
C
een
D
flat
Slide 3 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin?
Anne maakt haar rekenwerk.
Anne maakt haar rekenwerk.
A
Anne
B
maakt
C
haar
D
rekenwerk
Slide 4 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin?
Rob voetbalt op het plein.
Rob voetbalt op het plein.
A
Rob
B
voetbalt
C
het
D
plein
Slide 5 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin?
Maaike is morgen jarig.
Maaike is morgen jarig.
Slide 6 - Question ouverte
Wat is de persoonsvorm in de zin?
Tom en Sanne steken hun vinger op.
Tom en Sanne steken hun vinger op.
Slide 7 - Question ouverte
Wat is de persoonsvorm in de zin?
Vandaag gaan we aan de slag met spelling.
Vandaag gaan we aan de slag met spelling.
Slide 8 - Question ouverte
Slide 9 - Diapositive
Wat is het werkwoord in de zin?
Op het fietspad loopt een klein poesje.
Op het fietspad loopt een klein poesje.
A
het
B
fietspad
C
loopt
D
klein
Slide 10 - Quiz
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de zin? (twee antwoorden goed)
Op het fietspad loopt een klein poesje.
Op het fietspad loopt een klein poesje.
A
het
B
fietspad
C
loopt
D
poesje
Slide 11 - Quiz
Wat zijn de lidwoorden in de zin? (twee antwoorden goed)
Op het fietspad loopt een klein poesje.
Op het fietspad loopt een klein poesje.
A
het
B
fietspad
C
een
D
klein
Slide 12 - Quiz
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
Op het fietspad loopt een klein poesje.
Op het fietspad loopt een klein poesje.
A
het
B
fietspad
C
loopt
D
klein
Slide 13 - Quiz
Wat is het werkwoord in de zin?
De bouwvakker bouwt een hoge muur.
De bouwvakker bouwt een hoge muur.
Slide 14 - Question ouverte
Wat zijn de twee lidwoorden in de zin?
De bouwvakker bouwt een hoge muur.
De bouwvakker bouwt een hoge muur.
Slide 15 - Question ouverte
Wat zijn de twee zelfstandig naamwoorden in de zin?
De bouwvakker bouwt een hoge muur.
De bouwvakker bouwt een hoge muur.
Slide 16 - Question ouverte
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
De bouwvakker bouwt een hoge muur.
De bouwvakker bouwt een hoge muur.
