Mondeling examen deel 1

Voorbereiding examen
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Voorbereiding examen

Slide 1 - Diapositive

Onderdelen
  • Consumptie en        consumentenorganisaties
  • Arbeid en bedrijfsleven
  • Overheid en bestuur
  • Internationale ontwikkelingen
  • Natuur en milieu 

Slide 2 - Diapositive

Consumptie
= voldoen in je behoeften. 

  • primaire behoeften
  • secundaire behoeften

Slide 3 - Diapositive

Behoeften en prioriteit
Als je niet genoeg middelen hebt om in je behoeften te voldoen moet je prioriteren. 
  • Budgetteren = de behoefte  prioriteren met financiële middelen en/of
  • Zelfvoorziening in behoeften voorzien en/of
  • Collectieve voorzieningen.

Slide 4 - Diapositive

Consumeren 
Consument
Zelfvoorziening

Slide 5 - Question de remorquage

Rijk land
Ontwikkelingsland
veel armoede
Goede wegen
kinderarbeid
weinig onderwijs
slechte gezondheidszorg
veel fabrieken
veel medicijnen
Veel zelfvoorziening

Slide 6 - Question de remorquage

Slide 7 - Vidéo

Behoefte en Goederen
Behoeften kunnen worden onderscheiden in:
  • primair/secundair
goederen en diensten > materieel en immaterieel

  • Goederen in: 
gebruiksgoederen en verbruiksgoederen

Slide 8 - Diapositive

Een primaire behoefte is
A
auto
B
computer
C
eten
D
G-star broek

Slide 9 - Quiz

Primaire behoeften
Secundaire behoeften

Slide 10 - Question de remorquage

"We leven in een consumptiemaatschappij."

Wat betekent deze uitspraak?
A
We kopen vooral basisbehoeften.
B
We kopen veel, ook wat we niet nodig hebben.
C
We kopen vooral dingen die we nodig hebben.
D
We maken van alles wat we zelf nodig hebben.

Slide 11 - Quiz

Voeding valt onder??
A
gebruiksgoederen
B
verbruiksgoederen
C
collectieve goederen

Slide 12 - Quiz

Sleep de foto's naar het juiste begrip
verbruiksgoederen
gebruiksgoederen

Slide 13 - Question de remorquage

GEBRUIKS
GOEDEREN
VERBRUIKS
GOEDEREN
Afwasmachine
Schaar
Schoolboek
Inkt
Shampoo
Vaatwasmiddel

Slide 14 - Question de remorquage

Wanneer een schoonmaker elke week je huis schoonmaakt spreek je van
( twee antwoorden)
A
goederen
B
diensten
C
immaterieel
D
materieel

Slide 15 - Quiz

Consumenten organisatie
belangen van consument en werknemers worden in de gaten gehouden door consumentenorganisaties

bijvoorbeeld Fairtrade organisaties

Slide 16 - Diapositive

 Is het voorbeeld wel óf geen consumentenorganisatie? Sleep het voorbeeld naar links of rechts.
Wel
Niet
Wel
Wel
Wel
Wel
Niet
Niet
Niet
Niet
Consumentenbond
NS
Vereniging Eigen Huis
ANWB
Kwantum

Slide 17 - Question de remorquage

Fabrikanten en winkeliers willen zoveel mogelijk producten verkopen. Daarom proberen ze jou met ...................... beïnvloeding over te halen iets te kopen. De reclame die bedrijven maken voor hun product is ........................ reclame. Reclame die mensen laten nadenken over problemen in de maatschappij is ............................... reclame. Voor onpartijdige informatie over producten en over je rechten als consument kun je bij ............................ terecht.
Ideële
commerciële
commerciële
consumentenorganisaties

Slide 18 - Question de remorquage

Wat doet een Fairtrade organisatie?

Slide 19 - Question ouverte

ROVER komt op voor de belangen van?
A
fietsers
B
studenten
C
mensen die producten kopen bij bedrijven
D
mensen die met het ov reizen

Slide 20 - Quiz

Het LAKS komt op voor de belangen van?
A
mensen die een auto besturen
B
kinderen
C
scholieren
D
ouderen

Slide 21 - Quiz

Koopkracht
= Hoeveel je kan uitgeven
Veranderd
  • verdienmeer/minder inkomen
  • inflatie en deflatie

Bij inflatie =  als de prijzen van een product stijgt (%).  NL inflatie was in januari 2024 bijvoorbeeld 3,1 procent.
Indexcijfer =  de % veranderingen van verschillende grootheden samen in één geta

Slide 22 - Diapositive

Koopkracht is
A
het inkomen dat je in Euro's verdient
B
Je inkomen waarbij je rekening houdt met inflatie
C
De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen
D
Reëel inkomen- nominaal inkomen

Slide 23 - Quiz

Wat is koopkracht?
A
De hoeveelheid producten die je kunt kopen voor een bepaald bedrag.
B
Stijging van het gemiddeld prijspeil.
C
Je budget.
D
De hoeveelheid die je koopt.

Slide 24 - Quiz

Tijdens Prinsjesdag gaat het veel over de koopkracht.

Maar wat is koopkracht?
A
Hoeveel inkomen uit arbeid je hebt.
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid welvaart die je hebt
D
De hoeveelheid euro's die je kunt uitgeven.

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Vidéo

Slide 27 - Vidéo

Bereken de indexcijfer
van jaar 2016.
Het basisjaar is 2015.
A
103
B
97
C
103,3
D
103%

Slide 28 - Quiz

Bereken het indexcijfer
van jaar 2012.
Het basisjaar is 2013.
A
97
B
103
C
97%
D
-3%

Slide 29 - Quiz

Messi heeft een vermogen van € 345.000.000,- en ontvangt 1,95% rente per jaar.

Hoeveel rente ontvangt Messi per dag?
A
€ 1.843,15
B
€ 18.431,51
C
€ 184.315,07
D
€ 18.687,50

Slide 30 - Quiz

Arbeid en bedrijfsleven
Om te voorzien in behoeften en te kunnen consumeren hebben we inkomsten nodig:
Soorten inkomen
  • inkomen uit overdracht
  • inkomen uit arbeid 
  • inkomen uit bezit

Slide 31 - Diapositive

Arbeid en bedrijfsleven
  • Inkomen uit bezit: rente, huurinkomsten, winst/
  • inkomen uit arbeid: loon, loon in natura
  • Inkomen uit overdracht: toeslagen, zakgeld, uitkeringen

Slide 32 - Diapositive

Soorten inkomsten
Inkomen uit arbeid 
Inkomen uit bezit 
Inkomen in natura 
Overdrachtsinkomen 

Slide 33 - Question de remorquage

Verhuur van haar 2e woning;
Rente op haar spaarrekening
loon voor het werken in de Tuin
Het inkomen van Esmee bestaat uit drie soorten, 
sleep de goede inkomens vorm er achter.
bezit
Overdracht
Arbeid

Slide 34 - Question de remorquage

Werken wit -grijs en zwart
Wit werken: is met contract volgens de regels van de wet.
Grijs werken: is met contract en zonder, binnen de zelfde sector. ( straatje leggen)
Zwart werken: is zonder contract en betaalt geen belasting

Slide 35 - Diapositive

Sleep naar het goede antwoord
Formele productie
Informele productie
Het maken van vrachtauto's bij Scania.
Zwart werken bij de boer in je buurt.
Op bezoek bij een ouder medemens.
Werken in de supermarkt als vakkenvuller.

Slide 36 - Question de remorquage


Je betaalt belasting en premies over je inkomsten.


Je doet vrijwilligerswerk.
=

Je betaalt geen belasting over je salaris
=
Zwart werk
Grijs werk
Wit werk

Slide 37 - Question de remorquage

Loon Arbeid
Van je loon/salaris draag je een deel af:
  • belasting          collectieve voorzieningen
  • volksverzekeringen           WW, AOW et cetera

Loon/ salaris:
  • geld
  • loon in natura

Slide 38 - Diapositive

Sleep de voorbeelden naar inkomsten uit arbeid of naar inkomsten uit bezit
Inkomsten uit arbeid
inkomsten uit bezit
prestatietoeslag
pacht
loon in natura
loon
huur
dividend
 vakantiegeld
rente

Slide 39 - Question de remorquage

gratis koffie of thee op haar werk;
Rente op haar spaarrekening
loon voor het werken in de Tuin
Het inkomen van Esmee bestaat uit drie soorten sleep de goede inkomens vorm er achter.
loon in natura
loon uit bezit
loon uit arbeid

Slide 40 - Question de remorquage

Geld(inkomen) als .....
Met salaris/geld kun je weer voorzien in je behoeften doordat:
  • ruilmiddel
  • spaarmiddel
  • rekenmiddel

Slide 41 - Diapositive

2. Welke geldfunctie hoort waarbij?
3. Ruilmiddel
1. Rekenmiddel
2. Spaarmiddel

Slide 42 - Question de remorquage

Spaarmotief
Geld als spaarmiddel, doe je voor een spaarmotief:
  • sparen voor een onverwachte uitgave, uit voorzorg
  • sparen voor een doel
  • sparen voor rente

Slide 43 - Diapositive

Over 2 maanden wil ik een nieuwe scooter kopen.
Welke spaarmotief heb ik?
A
sparen uit voorzorg
B
sparen vanwege een tijdelijk geldtekort
C
sparen voor de rente
D
sparen voor een doel

Slide 44 - Quiz

Wat is geen spaarmotief?
A
Voorzorg
B
Doel
C
Vakantie
D
Rente

Slide 45 - Quiz

Welk spaarmotief gebruik je als je spaart voor een televisie?
A
sparen voor de rente
B
sparen uit voorzorg
C
sparen voor een doel
D
sparen voor een ander

Slide 46 - Quiz

Lees de onderstaande zinnen. Noteer per zin van welk spaarmotief er sprake is.

1) Jeanine spaart om onvoorziene uitgaven 
te kunnen doen. 
2) Martine legt geld opzij om volgend jaar met vakantie te kunnen.
3) Jaco heeft zijn geld op de bank gezet vanwege een gunstige spaarrente.
Doel
Rente
Voorzorg

Slide 47 - Question de remorquage