Persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden vmbo 1

Persoonsvorm 
verleden tijd van 
zwakke werkwoorden 
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Persoonsvorm 
verleden tijd van 
zwakke werkwoorden 

Slide 1 - Diapositive

Zwakke werkwoorden
Veranderen niet van klank in de verleden tijd. 
Bijvoorbeeld: 
Barsten, rennen, antwoorden, hopen, plagen, lachen, weven, vissen, ontsnappen, opereren

Slide 2 - Diapositive

Wat is geen zwak werkwoord?
A
Betalen
B
Lopen
C
Fietsen
D
Gapen

Slide 3 - Quiz

Sterk of zwak werkwoord?
Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
stoppen
hebben
dansen
worden
schrijven
boffen
lopen
zijn
fietsen
lachen

Slide 4 - Question de remorquage

Slide 5 - Vidéo

Zo schrijf je de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd.

Slide 6 - Diapositive

Zet in de verleden tijd, wat komt er op de stipjes?

Walter praat.. aan één stuk door over zijn vakantie in Zeeland.

A
e
B
te

Slide 7 - Quiz

Zet in de verleden tijd, wat komt er op de stipjes?

Walter en zijn vrienden fiets... in de vakantie vaak naar het strand.
A
ten
B
tten
C
te
D
tte

Slide 8 - Quiz

Zet in de verleden tijd, wat komt er op de stipjes?

De dj mix.. klassiek met r&b.

Slide 9 - Question ouverte

Zet in de verleden tijd, wat komt er op de stipjes?

Elke avond bereid... Walters ouders een lekkere maaltijd op de barbecue.

Slide 10 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm van -proeven- in de verleden tijd in het enkelvoud. (ik/ jij/ hij)

Slide 11 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm van -antwoorden- in de verleden tijd in het enkelvoud. (ik/ jij/ hij)

Slide 12 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm van -kuchen- in de verleden tijd in het enkelvoud. (ik/ jij/ hij)

Slide 13 - Question ouverte

Hoe spel je de verleden tijd meervoud van grazen? (wij/jullie/zij)
A
Graasten
B
Graastten
C
Graasden
D
Graasdten

Slide 14 - Quiz

Hoe spel je de verleden tijd van storten in het meervoud? (wij/jullie/zij)
A
Storten
B
Storte
C
Stortte
D
Stortten

Slide 15 - Quiz

Spel de verleden tijd meervoud van antwoorden. (wij/jullie/zij)
A
Antwoordden
B
Antwoorde
C
Antwoorden
D
Beantwoord

Slide 16 - Quiz

Ik begrijp het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden
Ja
Een beetje
Nee

Slide 17 - Sondage

Ik snap hoe ik de zwakke werkwoorden in de verleden tijd schrijf
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Sondage

Zelfstandig werken
bladzijde 242 werkboek
opdrachten 
2,3,4,5

Bij vragen? Vinger opsteken
In stilte werken 

Slide 19 - Diapositive