V1 Fictie 39 Een verhaal beoordelen

Welkom V1AT
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom V1AT

Slide 1 - Diapositive

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdrachten bespreken
  3. Leerdoelencheck grammatica & fictie
  4. Fictie 39: een verhaal beoordelen
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Diapositive

10 minuten lezen

Slide 3 - Diapositive

Huiswerkopdrachten bespreken
9 Een splitsingsopdracht is een opdracht die ouders kunnen geven aan de overheid. Ze geven hun ongewenste kind dan terug aan de staat. De staat ‘splitst’ deze kinderen vervolgens: alle organen en ledematen worden verwijderd. De verschillende lichaamsdelen worden vervolgens gebruikt voor andere mensen, bijvoorbeeld voor mensen die een nieuwe long of een nieuw hart nodig hebben.
10 Wanneer Connor erachter komt, besluit hij het zijn ouders betaald te zetten door zich voorbeeldig te gedragen, zodat zij zich enorm schuldig zullen gaan voelen.





Slide 4 - Diapositive

Huiswerkopdrachten bespreken
11 Connors ouders vinden hem onhandelbaar, omdat hij agressief is. Dit blijkt uit de volgende zin: ‘Bij wijze van uitzondering had hij niet toegegeven aan zijn impulsen, en behalve bij een paar vechtpartijen op school die zijn schuld niet waren, heeft hij sindsdien zijn woede verborgen.’ Ook haalt Connor niet heel goede cijfers. Dat blijkt uit het volgende fragment: ‘Zoals die keer dat hij een acht had gehaald voor een natuurkunde proefwerk, het hoogste cijfer dat hij ooit voor dat vak heeft gekregen.’
12 Bijvoorbeeld: Ik kan mij niet voorstellen dat ouders op vakantie gaan nadat ze hun kind afstaan, omdat ouders meestal veel van hun kinderen houden en hen juist willen beschermen tegen gevaar. Of: Ik kan het me wel voorstellen dat ouders op vakantie gaan nadat ze hun kind afstaan. Ik kan me voorstellen dat ze graag afleiding willen zoeken en dat ze niet thuis willen zijn, omdat daar allemaal dingen zijn die ze aan hun kind herinneren.




Slide 5 - Diapositive

Huiswerkopdrachten bespreken
13 Bijvoorbeeld: Dit toekomstbeeld lijkt mij realistisch, omdat ik denk dat dit ‘splitsen’ van kinderen in theorie in de toekomst zou moeten kunnen. Ik denk dat dit technologisch gezien bijvoorbeeld mogelijk zou zijn. Of: Ik denk niet dat dit toekomstbeeld realistisch is, omdat ik niet denk dat mensen dit ooit echt zouden toestaan. Ik verwacht dat mensen dit zullen zien als kindermishandeling, waardoor dit nooit geaccepteerd zou worden.
14 a Bijvoorbeeld: Je kunt het zien als realistische fictie, omdat het wel mogelijk zou kunnen zijn. De technologie is er: organen en ledematen kunnen uit mensen gehaald worden en gebruikt worden bij andere mensen. De wet staat het niet toe, maar wetten kunnen veranderd worden.
b Bijvoorbeeld: Dit is niet-realistische fictie, omdat het nooit toegestaan zou worden dat gezonde kinderen worden gebruikt als orgaandonor, enkel omdat ze lastig of ongewenst zijn.





Slide 6 - Diapositive

Op welke drie manieren kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Slide 7 - Carte mentale

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

De blije kat mocht zijn lieve baasje een kopje geven.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 8 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

De oude auto zal elke maand aan Theo worden uitgeleend.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 9 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Waarom gaan onze katten niet naar buiten?
A
3 zinsdelen
B
4 zinsdelen
C
5 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 10 - Quiz

Waar of niet waar?

Realistische fictie is verzonnen, maar kan in werkelijkheid wel echt gebeuren.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Fictie of non-fictie?

A
fictie
B
non-fictie

Slide 12 - Quiz

Wat zijn genres?
A
rugetiketten
B
verhaalsoorten
C
verzonnen verhalen
D
beoordelingswoorden

Slide 13 - Quiz

Fictie 39: Een verhaal beoordelen

Doel: Je leert je oordeel over een verhaal te geven en te onderbouwen.


Slide 14 - Diapositive

Oordeel
Een oordeel over een boek bestaat uit twee elementen:
  1. de mening (Ik vond dit een interessant boek)
  2. de argumenten (De personages waren erg geloofwaardig en het verhaal zat goed in elkaar)

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Beoordelingswoorden
Om een oordeel te kunnen 
geven maak je gebruik van 
beoordelingswoorden.


Slide 17 - Diapositive

Opdrachten maken
  • Maak opdracht 1, 2 en 10 op pagina 159-161 van je boek.
  • Je krijgt voor deze opdrachten 15 minuten de tijd, daarna bespreken we de antwoorden.
  • Je maakt de opdrachten alleen en in stilte.
  • Ben je klaar? Ga nog even in je leesboek lezen. 

Slide 18 - Diapositive

Opdrachten bespreken
1 De beoordeling van Elout is goed onderbouwd. Hij geeft namelijk argumenten die zijn mening ondersteunen. Voor deze argumenten gebruikt hij voorbeelden uit het verhaal. De beoordeling van Donald is niet goed onderbouwd. Hij geeft niet zijn mening over het boek, behalve dat het een lang boek is, en geeft ook geen argumenten.

2a Eigen antwoord. 
b De recensent geeft aan dat jeugdromans niet op dezelfde manier geschreven en gelezen moeten worden. Jeugdromans zijn namelijk voor jongeren.

Slide 19 - Diapositive

Opdrachten bespreken
10a De recensent beoordeelt met name op de kenmerken personages, opbouw en taalgebruik. Over de personages zegt de recensent bijvoorbeeld dat ze kon meeleven. Ze geeft aan dat het verhaal goed is opgebouwd en dat je daardoor als lezer wordt meegezogen. Ook zorgt de opbouw van het verhaal voor spanning. De recensent zegt ook iets over het taalgebruik: ‘super spannend geschreven, boeiend ook’.
b Bijvoorbeeld: Ja het oordeel is goed onderbouwd. De recensent geeft veel argumenten die dit oordeel ondersteunen. Hiervoor gebruikt ze voorbeelden uit de tekst.

Slide 20 - Diapositive

Waar of niet waar?
Een oordeel bestaat uit (1) de mening en (2) beoordelingswoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Wat zijn beoordelingwoorden?
A
woorden waarmee je iets kunt zeggen
B
woorden die de verhaalsoort aangeven
C
woorden waarmee je je mening kunt geven
D
woorden die tegengesteld zijn aan elkaar

Slide 22 - Quiz

kenmerken waarop je een verhaal kunt beoordelen
opbouw
lengte van de zinnen
gebeurtenissen
genre
aantal bladzijdes
personen
fictie of non-fictie
taalgebruik

Slide 23 - Question de remorquage

Denk eens na over jouw oordeel over het boek dat je nu aan het lezen bent. Formuleer je oordeel en geef tenminste 2 argumenten. Gebruik daarbij de kenmerken en de beoordelingswoorden die je vandaag hebt geleerd.

Slide 24 - Question ouverte

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: vrijdag 19 oktober
  • Huiswerk: leren p. 34, 38 en 158 + eventueel huiswerk van vorige les + opdr. 1, 2 en 10 (p. 159-161)
  • Meenemen: leesboek, boek, pen, schrift en LAPTOP
  • Programma: spreekvaardigheid

Slide 25 - Diapositive