Taal ExtraLessons Les 3 Werkwoordspelling-VT

Herhalen werkwoordsvormen, persoonsvorm vt en tt
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhalen werkwoordsvormen, persoonsvorm vt en tt

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 2 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Sterke

werkwoorden


hebben de

KRACHT

om in de verleden tijd

van klank te veranderen.

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verleden tijd

sterke werkwoorden





In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt
In het meervoud:
schrijf op zoals het klinkt
Regel
Leer de regels uit je hoofd.

Slide 4 - Diapositive

Voorbeelden:
kopen : ik koop - ik kocht
lopen : ik loop - ik liep
geven : wij geven - wij gaven
kruipen : zij kruipen - zij kropen
Zwakke werkwoorden blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.



Bijvoorbeeld:
wacht - wachtte
dans - danste
kook - kookte
teken - tekende

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vervoegen vt
Bij het vervoegen van zwakke werkwoorden gebruik je;

't ex-kofschip.

Eindigt de stam op een van de medeklinkers uit dit woord, 
dan +te(n).
Zo niet, dan +de(n).

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Gisteren ___ onze keuken gerenoveerd.

VT
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT
A
sjouwde
B
sjouwdde
C
sjouwden
D
sjouwdden

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

v.t. graven, welke is goed?
A
hij graafte
B
hij groef
C
hij graafde
D
hij grief

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jan (worden VT)............... professor.
A
word
B
werd
C
werdt
D
wert

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Henk (lezen VT)...........een boek en (kijken VT)............. rond.
A
leesde, keek
B
leest, kijkt
C
leeste, kijkte
D
las, keek

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De stam van branden is...
A
brandt
B
brant
C
brand
D
brandd

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de vt (ik vorm) van kiezen?
A
kieste
B
koos
C
kiesde
D
kiezte

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ons kleine katje ___ vanmorgen de nieuwe bank stuk.
VT
A
krabt
B
krabte
C
krabde
D
krabbelde

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT
A
sjouwde
B
sjouwdde
C
sjouwden
D
sjouwdden

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hij (winnen) de wedstrijd
A
Wind
B
Wint

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik (vinden) de les erg leuk
A
vind
B
vindt

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het (gebeuren) niet vaak dat ik de les niet leuk vind.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stefano repareerde alle computers in de klas.
A
tt
B
vt

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jullie hebben waarschijnlijk nog nooit een brief ...
A
gefaxt
B
gefaxet
C
gefaxd
D
gefaxed

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In dat kleine huis hebben vroeger veel gezinnen tegelijk ...
A
geleven
B
geleefd
C
geleeft

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Cristiano Ronaldo ... na zijn winnende treffer tegen Barcelona
A
juichde
B
joech
C
juichte
D
jooch

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is juist?
Jan en Peter ... Ingrid met een cadeau
A
verrasten
B
verraste
C
verrastten
D
verrasden

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt
C
lant

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Goed of fout?
Tip: Het gaat om het woordje 'betaald'. Het hele werkwoord is 'betalen'.

Slide 26 - Diapositive

Bron: Advertentiekronkels. Met dank aan F. Bierling


Goed of fout?

Slide 27 - Diapositive

(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Goed of fout?

Slide 28 - Diapositive

(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekendt

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

wat is goed?
Hij (verhuizen) ........... (v.t.) naar Bali.
A
verhuis
B
verhuiste
C
verhuist
D
verhuisde

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Voltooid Deelwoord
Een voltooid deelwoord begint vaak met ge-
gelopen - gefietst - gemaakt

Een voltooid deelwoord kan ook met be- beginnen
betaald -  begroet - begraven

Een voltooid deelwoord kan ook met ver- beginnen
verrast - verteld - verhuisd

Zwakke werkwoorden: -t of -d
Sterke werkwoorden: -t of -en

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voltooid Deelwoord
Een voltooid deelwoord kan ook met ont- beginnen
ontdekt - ontwaakt - ontvoerd

Een voltooid deelwoord kan ook met her- beginnen
herdenkt - herplaatst - hersteld

Een voltooid deelwoord eindigt op: 
Zwakke werkwoorden: -t of -d
Sterke werkwoorden: -t of -en

Slide 33 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

ZWAKKE WERKWOORDEN

STAP 1

schrijf het wordt ge - op

STAP 2

zet de ik vorm van het werkwoord erachter - ge bloos

STAP 3 

Zit de z van blozen in het 't ex kofschip? Nee, dzet er dan een d achter.

ge bloos d


Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het juiste vd?
Mijn nichtje is vorig jaar....(verhuizen)
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuizt
D
verhuizd

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het juiste vd?
In klas 1F wordt een jongen....(pesten)
A
gepest
B
gepesd
C
gepestt

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het juiste vd?
De hond van de buren heeft mij....(bijten)
A
gebijt
B
gebijd
C
gebeten

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het juiste vd?
Het was zo glad, ik ben wel drie keer.....(uitglijden)
A
uitgegleden
B
uitgeglijd
C
uitgeglijt

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het juiste vd?
We hebben uren.... (dansen)
A
gedansd
B
gedansen
C
gedanst

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het 't ex-kofschip gebruik je alleen bij de verleden tijd?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de juiste vd?
Mijn kamer wordt.....(verven)
A
geverfd
B
geverft
C
gevervd
D
gevervt

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In dat kleine huis hebben vroeger veel gezinnen tegelijk ...
A
geleven
B
geleefd
C
geleeft

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

TAAL
EXTRA
les 3
40 Verleden tijd

Slide 43 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions