Taalverzorging 1 t/m 3 herhalen voor de toets

Taalverzorging H1 t/m 3 Herhalen
Welkom V3T
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolVoortgezet speciaal onderwijsvwoLeerroute VLeerjaar 3

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Taalverzorging H1 t/m 3 Herhalen
Welkom V3T

Slide 1 - Diapositive

Programma
  1. Lezen
  2. Huiswerk nakijken
  3. Leerwerkcheck taalverzorging 1, 2 en 3 en ww-spelling
  4. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Diapositive

10 minuten lezen

Slide 3 - Diapositive

Wat is analogie?
A
Waar komt een woord vandaan
B
Hoe spellen we vergelijkbare woorden

Slide 4 - Quiz

Wat is etymologie?
A
Waar komt een woord vandaan
B
Hoe schrijf je vergelijkbare woorden

Slide 5 - Quiz

Welke drie autoriteiten kun je gebruiken als je wilt weten hoe je een woord spelt?

Slide 6 - Question ouverte

Waarom moet je leren hoe de spellingcontrole in een tekstverwerkingsprogramma werkt? Gebruik in je uitleg het woord context.

Slide 7 - Carte mentale

Welke fout wordt hier gemaakt en waarom herkent de spellingcontrole het niet als fout?
Zeg, hoe oud word je vader eigenlijk dit jaar?

Slide 8 - Question ouverte

Welke fout wordt hier gemaakt en waarom herkent de spellingcontrole het niet als fout?
Het schijnt morgen weer te ontdooien.

Slide 9 - Question ouverte

Geef een voorbeeld van een zin met een congruentiefout.

Slide 10 - Question ouverte

 Stijlfiguur
Een stijlfiguur is een 'vaste vorm' om iets onder woorden te brengen, met de bedoeling nog meer nadruk te leggen op wat je wilt zeggen. 

Slide 11 - Diapositive

 Herhalingen en opsommingen
  • repetitio (= herhaling) Als je woordjes van Engels wilt kennen, moet je herhalen, herhalen en nog eens herhalen.
  • anafoor (= herhaling zelfde woord of woordgroep aan het begin van zinnen/zinsdelen) Niemand zag iets, niemand deed iets, niemand wist iets. 
  • tricolon (drieslag) (= opsomming in drieën) Ziek, zwak en misselijk.

Slide 12 - Diapositive

 Herhalingen en opsommingen
  • climax (= serie van tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker wordt) Dat wordt lachen, gieren, brullen.
  • anticlimax (= in een reeks is de laatste stap een 'tegenvaller') Of ik van sporten hou? Vechtsporten, wielrennen, hardlopen, volleybal, ik vind er niets aan!

Slide 13 - Diapositive

 Herhalingen en opsommingen
  • repetitio (= herhaling) Als je woordjes van Engels wilt kennen, moet je herhalen, herhalen en nog eens herhalen.
  • anafoor (= herhaling zelfde woord of woordgroep aan het begin van zinnen/zinsdelen) Niemand zag iets, niemand deed iets, niemand wist iets. 
  • tricolon (drieslag) (= opsomming in drieën) Ziek, zwak en misselijk.

Slide 14 - Diapositive

 Herhalingen en opsommingen
  • climax (= serie van tekstelementen waarvan de inhoud steeds sterker wordt) Dat wordt lachen, gieren, brullen.
  • anticlimax (= in een reeks is de laatste stap een 'tegenvaller') Of ik van sporten hou? Vechtsporten, wielrennen, hardlopen, volleybal, ik vind er niets aan!

Slide 15 - Diapositive

 Overdrijvingen en nuanceringen
  • eufemisme (= verzachtende uitdrukking) Dat is een hele uitdaging! 
  • hyperbool (= sterke overdrijving) Ik mag ook nooit iets!
  • understatement (parabool) (= afgezwakte uitdrukking) President Trump heeft wel wat te besteden!

Slide 16 - Diapositive

 Tegenstellingen en ontkenningen
  • antithese (= samenvoeging van tegengestelde woorden) Heel veel vakantie, voor heel weinig geld!  
  • paradox (= schijnbare tegenstelling) Roeien is een sport waarbij je, als je hard traint, snel achteruit gaat. 
  • litotes (= omschrijving van een woord door het ontkennen van het tegenovergestelde) Mediamarkt, ik ben toch niet gek! 

Slide 17 - Diapositive

Tegenstellingen en ontkenningen
  • retorische vraag (= een vraag waar het antwoord al in de vraag zit en het niet de bedoeling is dat er een antwoord gegeven wordt) Hoe vaak moet ik het nu nog zeggen?
  • chiasme (kruisstelling) (= in een tegengestelde volgorde plaatsen van overeenkomstige elementen in twee zinnen/zinsdelen) Je moet niet leven om te werken, maar werken om te leven.

Slide 18 - Diapositive

Spot
  • ironie (= milde spot: het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt)  Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik vast ben begonnen.
  • sarcasme ( = bijtende spot: bedoeld om te kwetsen) Ga vooral zo door, dan kom je er wel. 
  • cynisme (= verbitterde spot: niet meer gevolgen in goede bedoelingen) Ik kan beter een stel apen gaan les geven. Die snappen het nog eerder.

Slide 19 - Diapositive

Apokoinou: Een apokoinou is een stijlfiguur waarbij een woord (of woorden) op twee manieren kan worden gelezen: als vervolg op het voorafgaande, of als begin van het daaropvolgende. Voorbeeld: I amsterdam

Slide 20 - Diapositive

Welk stijlfiguur?
Dit is echt de allerlekkerste soep die ik ooit gegeten heb!
A
eufemisme
B
hyperbool
C
understatement

Slide 21 - Quiz

Welk stijlfiguur?
De verzekeraar ontsloeg drieduizend medewerkers en noemde dit 'herziening organisatiestructuur'.
A
eufemisme
B
hyperbool
C
understatement

Slide 22 - Quiz

Tot welke categorie behoort het stijlfiguur repetitio?
A
herhalingen en opsommingen
B
overdrijvingen en nuanceringen

Slide 23 - Quiz

Tot welke categorie behoort het stijlfiguur hyperbool?
A
herhalingen en opsommingen
B
overdrijvingen en nuanceringen

Slide 24 - Quiz

Tijdens het zomerkamp was het macaroni en nog eens macaroni wat we te eten kregen.
A
anafoor
B
repetitio

Slide 25 - Quiz

Het regent kleine druppels in een plas
Het regent pijpestelen overal
Het regent harder, sneller en nog luider
Alles wordt kleddernat
A
Anafoor
B
Climax
C
Anticlimax
D
Repetitio

Slide 26 - Quiz

Tot welke categorie behoort het stijlfiguur tricolon?
A
herhalingen en opsommingen
B
overdrijvingen en nuanceringen

Slide 27 - Quiz

Welk stijlfiguur?

Ik ben in een seconde terug.
A
understatement
B
repetitio
C
anafoor
D
hyperbool

Slide 28 - Quiz

Welk stijlfiguur?

Dat was niet erg slim van je!
A
antithese
B
paradox
C
litotes
D
retorische vraag

Slide 29 - Quiz

Welk stijlfiguur?

Naarmate de kennis toeneemt, weet men steeds minder.
A
antithese
B
paradox
C
litotes
D
chiasme

Slide 30 - Quiz

Welk stijlfiguur?

Voetballen is simpel. Het moeilijkste wat er echter is, is simpel voetballen.
A
antithese
B
paradox
C
litotes
D
chiasme

Slide 31 - Quiz

Welk stijlfiguur?

Specialist: "Eerst het goede nieuws: er zal een ziekte naar u genoemd worden."
A
ironie
B
sarcasme
C
cynisme

Slide 32 - Quiz

Welk stijlfiguur?

Je bent helemaal klaar voor het Eurovisiesongfestival.
A
ironie
B
sarcasme
C
cynisme

Slide 33 - Quiz

Welk stijlfiguur?

Hij schreeuwde hinderlijk om te horen.
A
ironie
B
hyperbool
C
apokoinou
D
climax

Slide 34 - Quiz

Welk stijlfiguur?

Daar ben ik niet blij mee.
A
sarcasme
B
litotes
C
repetitio
D
anticlimax

Slide 35 - Quiz

Welk stijlfiguur?

Zonder mij zonder mij uit
zonder mij uit tot huid
zonder u uit tot huid
zonder mij zonder mij uit
A
anafoor
B
sarcasme
C
eufemisme
D
chiasme

Slide 36 - Quiz

Welk stijlfiguur is dit?
Weinig alcohol kan te veel zijn.
A
Paradox
B
Tegenstelling
C
Ironie
D
Understatement

Slide 37 - Quiz

Welk stijlfiguur herken je?
Dat is niet onwaarschijnlijk.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement
D
paradox

Slide 38 - Quiz

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur repetitio?
A
Wauw!
B
Dat heb je goed gedaan, werkelijk heel goed gedaan!
C
Wat is deze samenvatting kort en krachtig!
D
Wat een fantastisch verzonnen verhaal!

Slide 39 - Quiz

Bij welk van deze vragen is sprake van de stijlfiguur sarcasme?
A
Duncan Laurence is de meest recente Nederlandse winnaar van het songfestival.
B
Ik kan bijna niet meer wachten tot het songfestival.
C
Het songfestival staat bol van de slechte artiesten.
D
Jouw liedje is absoluut 12 punten op het songfestival waard hoor! [als het ontzettend vals gezongen is]

Slide 40 - Quiz

Welke van de onderstaande stijlfiguren is een hyperbool?
A
'nat water'
B
'brullende motor'
C
'vlug sjokken'
D
'eeuwen op iemand wachten'

Slide 41 - Quiz

Werkwoordspelling moeilijk? Ben je mal! Je volgt gewoon het stroomschema. Je begint altijd met het beoordelen of het werkwoord een [                              ] is. Daarna kijk je naar de [                            ] van de zin. 
De [                          ] van het werkwoord vind je door -en weg te halen. 
Je gebruikt de regel van [                              ] in de
[                        ] tijd. Eindigt de stam op een van die medeklinkers? Dan voeg je [                        ] toe. 
Bij het voltooid deelwoord kun je  [                                      ] ook gebruiken. Je weet dan of de laatste letter een 
[                             ] is.
De infinitief is een onafhankelijk werkwoord; De vorm is niet afhankelijk van hoeveelheid of tijd. Dit is altijd het [                                  ].
persoonsvorm
tijd
stam
't ex-kofschip (1e)
tegenwoordige
verleden
+te
+de
d of t
't ex-kofschip (2e)
hele werkwoord

Slide 42 - Question de remorquage

werkwoordspelling
A
Het huis is opgebrandt.
B
Het huis is opgebrant.
C
Het huis is opgebrand.

Slide 43 - Quiz

werkwoordspelling
A
Hij onthoud alles wat ik vertel.
B
Hij onthoudt alles wat ik vertel.

Slide 44 - Quiz

werkwoordspelling
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurde

Slide 45 - Quiz

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: 
  • Meenemen: leesboek
  • Programma: Repetitie taalverzorging

Slide 46 - Diapositive