instructie 2023 havo 3 week 22/les 2 H3A en H3C

1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Wat is het betekenisverschil tussen deze zinnen?
1 De banketbakkers hebben alle taartjes verkocht.
2 De banketbakkers hebben allen taartjes verkocht.

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

De meeste(n) van de wielrenners die de tocht voltooiden, waren op tijd gefinisht.
A
meeste
B
meesten

Slide 12 - Quiz

Vele/Velen hadden hun huisdier mee op dierendag. Marie en José namen hun hond mee; beide/beiden zijn Labradors.
A
vele/beide
B
vele/beiden
C
velen/beide
D
velen/beiden

Slide 13 - Quiz

Obi-Wan Kenobi is een serie die door (velen/vele) mensen wordt gekeken. Bij (enkelen/enkele) valt hij niet in de smaak, maar de (meesten/meeste) kijken elke aflevering met veel plezier.

Slide 14 - Question ouverte

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Vorige week hebben we het gehad over verstandig bronnen gebruiken. Wat weet je nog?

Slide 24 - Question ouverte

Ik vind het makkelijk om de inhoud van bronnen in een tekst te verwerken
Nee, dit vind ik erg moeilijk
Mwoah, dit gaat redelijk
Ja, dit gaat me goed af

Slide 25 - Sondage

Wat is het verschil tussen citeren en parafraseren?
A
Bij citeren zet je iets in je eigen woorden, bij parafraseren neem je iets letterlijk over
B
Bij parafraseren zet je iets in je eigen woorden, bij citeren neem je iets letterlijk over
C
Bij zowel citeren als parafraseren zet je iets in je eigen woorden
D
Bij zowel citeren als parafraseren neem je iets letterlijk over

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Open een wordbestand op je laptop. Typ in dit bestand 'Hoi Jolijn' en zet daar een voetnoot achter. Plak hier een screenshot van het resultaat.
Sneltoets: CMD + OPTION + F OF Ctrl+Alt+F

Slide 31 - Question ouverte

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Hoe parafraseer je de zin uit het voorbeeld?

Slide 34 - Question ouverte

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Oudnederlands
Ontstaan uit het Germaans rond 700.
Eerste Nederlands.
Voornamelijk een gesproken taal 
  nauwelijks teksten, meeste teksten Latijn .

Je krijgt zo zes Oudnederlandse woorden te zien. Selecteer steeds de juiste betekenis. 

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Vidéo

hengist
A
paard
B
wapen

Slide 39 - Quiz

fadaer
A
veer
B
vader

Slide 40 - Quiz

nagal
A
spijker
B
nacht

Slide 41 - Quiz

blōt
A
naakt
B
bloed

Slide 42 - Quiz

knîf
A
knijp
B
mes

Slide 43 - Quiz

Middelnederlands
 1200 - 1500: Middelnederlands. 
  Verzameling dialecten uit het Nederlandse taalgebied, waaronder het Brabants, Vlaams, Limburgs en Hollands. 
Geen spellingsafspraken, je schrijft zoals het klinkt.

Slide 44 - Diapositive

We luisteren op vogola.org naar Middelnederlands!

Slide 45 - Diapositive

Nieuwnederlands
Vanaf ong. 1500 Nieuwnederlands. 16e en 17e eeuw ook wel Vroegnieuwnederlands/Vroegmodern Nederlands
Nederland was een zelfstandige staat.
Meer mensen kunnen lezen
 Boekdrukkunst: Nederlandse teksten een groter bereik. 
De behoefte aan een eenheidstaal groeide, dus ontstond op basis van het Hollandse dialect het Standaardnederlands.

Slide 46 - Diapositive

Welke stad is dit?
Probeer samen het gedichtje uit 1624 te ontcijferen. Welke Nederlandse stad is hier aan het woord? 


Slide 47 - Diapositive

Waar heb je op dit moment vragen over?
Nergens over!
Ik heb een vraag over spelling
Ik heb een vraag over het PO
Ik heb een andere vraag

Slide 48 - Sondage

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Diapositive