Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
bonjour & bienvenue
le mercredi 20 mai 2020
Slide 1 - Diapositive
les devoirs
réviser phrases-clés G + I (TB 152-163)
réviser voca et grammaire chapitre 3
faire chapitre 4 exercices 11-16
(on line maken via leermiddelen)
Slide 2 - Diapositive
korte herhaling bezittelijk voornaamwoord
C'est ma chambre. --> c'est la mienne.
C'est ton chat. --> c'est le tien.
Slide 3 - Diapositive
C'est ma carte bancaire. C'est
Slide 4 - Question ouverte
La négation
Slide 5 - Diapositive
La négation
Je ne suis pas une fille
Tu ne m'écoutes jamais
Je n'ai rien d'autre
Louis n'est pas encore là ?
Il ne va plus venir.
Slide 6 - Diapositive
La négation
Je ne suis pas une fille = niet/geen
Tu ne m'écoutes jamais = nooit
Je n'ai rien d'autre = niets
Louis n'estpas encorelà ? = nog niet
Il ne va plus venir. = niet meer
Ne = voor p.v.
Pas = achter p.v.
Slide 7 - Diapositive
Nooit
Niets
Nog niet
Niet meer
Niet/geen
ne...pas
Ne...jamais
Ne....plus
Ne...pas encore
Ne....rien
Slide 8 - Question de remorquage
ik ben groot = je suis grand ik ben niet groot = ...................
Slide 9 - Question ouverte
ik ga nooit naar het zwembad =
Slide 10 - Question ouverte
Wat is een meewerkend voorwerp???
Slide 11 - Diapositive
Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp → deel 3, ch2, C
Hoe herken je een meewerkend voorwerp in het Frans? Het zinsdeel dat meewerkend voorwerp is, begint altijd met het voorzetsel à (au, aux). Dit zinsdeel kun je dan vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
Voorbeeld:
Ils donnent de l’argent de poche à Gabrielle. Zij geven zakgeld aan Gabrielle.
Ils lui donnent de l’argent de poche. Zij geven haar zakgeld.
Slide 12 - Diapositive
Plaats in de zin
Staat er een heel werkwoord in de zin? Dan staat het persoonlijk voornaamwoord voor het hele werkwoord.
Je vais te donner de l’argent de poche. Ik ga je zakgeld geven.
Het persoonlijk voornaamwoord staat direct vóór de persoonsvorm.
Je te donne de l’argent de poche. Ik geef je zakgeld.
Slide 13 - Diapositive
Beantwoord de vraag. Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord.
Slide 14 - Diapositive
Il a donné un cadeau à son père.
Il a donné un cadeau aux enfants.
Il a donné un cadeau à moi.
Il lui a donné un cadeau.
Il leur a donné un cadeau.
il m'a donné un cadeau.
Slide 15 - Question de remorquage
Vervang het meew. vw door een pers. vnw. Welke zin is goed?
Matteo n'a pas répondu au prof.
A
Matteo n' a lui pas répondu .
B
Matteo ne m' a pas répondu.
C
Matteo ne lui a pas répondu .
D
Matteo n' a pas lui répondu.
Slide 16 - Quiz
Réponds: Il va parler à son ami?
A
Oui, il va lui parler,
B
Oui, il lui va parler.
C
Oui, il va lui parler son ami.
Slide 17 - Quiz
Louis a donné son portable à son frère?
Slide 18 - Question ouverte
De passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen: een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord, net als in het Nederlands.
Wij hebbengegeten = Nous avonsmangé
Jij hebtgepraat = Tu asparlé
Hij heeftgewoond = Il ahabité
Slide 19 - Diapositive
Hulpwerkwoord
Bijna altijd avoir (hebben)
j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/ellent ont
Voltooid deelwoord regelmatige ww op er/ir/re
Hele werkwoord -er +é
J'ai parlé
Hele werkwoord -ir + i
j'aifini
Hele werkwoord -re + u
j'aivendu
Slide 20 - Diapositive
Vul het voltooid deelwoord in: Nous avons (rigoler) ________________
Slide 21 - Question ouverte
Vul het voltooid deelwoord in: Tu as _________________ (choisir)