Vocabulary - Oefenen voor de toets

Vocabulary
Periode B
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Vocabulary
Periode B

Slide 1 - Diapositive

Toets volgende week:
- Deel A: Vocabulary
= E-N, N-E, en N-E in zin plaatsen

Deel B: Reading
= één tekst uit je reader (met nieuwe vragen)
= twee oude examenteksten

Slide 2 - Diapositive

Moet je nog veel/weinig leren voor het vocabulary deel?

Slide 3 - Diapositive

1. Translate: "impose"
A
indruk maken
B
opleggen
C
opzeggen
D
nadoen

Slide 4 - Quiz

2. Translate: "deviate"
A
inschatten
B
drijven
C
afwijken
D
ondermijnen

Slide 5 - Quiz

3. Translate: "assume"
A
oplossen
B
inschrijven
C
aannemen
D
afschuiven

Slide 6 - Quiz

4. Translate: "enhance"
A
verbeteren
B
opereren
C
verhogen
D
belichten

Slide 7 - Quiz

5. Translate: "correspond"
A
doorgeven
B
overeenkomen
C
corrigeren
D
reageren

Slide 8 - Quiz

6. Translate: "immersion"
A
ontkenning
B
onderdompeling
C
improvisatie
D
achterstand

Slide 9 - Quiz

7. Translate: "admission"
A
toelating
B
toename
C
toezegging
D
toepassing

Slide 10 - Quiz

8. Translate: "despite"
A
terwijl
B
hoewel
C
daarentegen
D
ondanks

Slide 11 - Quiz

9. Translate: "disprove"
A
tegengaan
B
ontkrachten
C
opgeven
D
bestrijden

Slide 12 - Quiz

10. Translate: "to envy"
A
benijden
B
toewijden
C
verraden
D
erven

Slide 13 - Quiz

11. Vertaal: "alomvattend"
A
considerate
B
cultivated
C
comprehensive
D
coordinated

Slide 14 - Quiz

12. Vertaal: "onwetend"
A
anguished
B
diligent
C
legitimate
D
ignorant

Slide 15 - Quiz

13. Vertaal: "onvermogen"
A
inability
B
opportunity
C
resolution
D
insignificance

Slide 16 - Quiz

14. Vertaal: "uiterst"
A
repentant
B
worrisome
C
exceedingly
D
negligible

Slide 17 - Quiz

15. Vertaal: "gevestigd"
A
sophisticated
B
tedious
C
established
D
terrific

Slide 18 - Quiz

16. Vertaal: "geschikt"
A
apropriate
B
appropriate
C
apropiate
D
appropiate

Slide 19 - Quiz

17. Vertaal: "dubbelzinnig"
A
ambigous
B
ambigios
C
ambiguous
D
ambigious

Slide 20 - Quiz

18. Vertaal: "overdrijving"
A
exageration
B
exaggeration
C
excageration
D
excaggeration

Slide 21 - Quiz

19. Vertaal: "buitengewoon"
A
extrodinary
B
extraordinary
C
extradinary
D
extraodinary

Slide 22 - Quiz

20. Vertaal: "gewaardeerd"
A
apreciated
B
appreciated
C
aprecciated
D
apprecciated

Slide 23 - Quiz

21. Translate: "pursue"
A
opvolgen
B
nastreven
C
overtuigen
D
uitvoeren

Slide 24 - Quiz

22. Translate: "resolve"
A
kieskeurigheid
B
verslagenheid
C
vastberadenheid
D
gerustheid

Slide 25 - Quiz

23. Translate: "inevitable"
A
ongeëvenaard
B
onontkoombaar
C
ongekend
D
onoverwinnelijk

Slide 26 - Quiz

24. Translate: "versatile"
A
verstaanbaar
B
verlaten
C
verborgen
D
veelzijdig

Slide 27 - Quiz

25. Translate: "intermediate"
A
innovatief
B
tussenliggend
C
exceptioneel
D
onovertroffen

Slide 28 - Quiz

26. Translate: "sequence"
A
volgorde
B
consequentie
C
versiering
D
redenering

Slide 29 - Quiz

27. Translate: "manual"
A
zeldzaam
B
meetbaar
C
handmatig
D
onmetelijk

Slide 30 - Quiz

28. Translate: "restrict"
A
reserveren
B
ontmantelen
C
verkrijgen
D
beperken

Slide 31 - Quiz

29. Translate: "surplus"
A
overschot
B
samenwerking
C
tekort
D
toevoeging

Slide 32 - Quiz

30. Translate: "justify"
A
onderzoeken
B
ontslaan
C
rechtvaardigen
D
presenteren

Slide 33 - Quiz

31. Vertaal: "achterhaald"
A
obsolete
B
conscious
C
gruesome
D
infantile

Slide 34 - Quiz

32. Vertaal: "wijzigen"
A
ensure
B
modify
C
illustrate
D
affect

Slide 35 - Quiz

33. Vertaal: "niettemin"
A
eventhough
B
despite
C
however
D
nontheless

Slide 36 - Quiz

34. Vertaal: "tegenzin"
A
reluctance
B
reference
C
restriction
D
resentment

Slide 37 - Quiz

35. Vertaal: "zichtbaarheid"
A
variable
B
visibility
C
destination
D
dedication

Slide 38 - Quiz

36. Vertaal: "onnodig"
A
unecessary
B
uneccessary
C
unneccessary
D
unnecessary

Slide 39 - Quiz

37. Vertaal: "onheilspellend"
A
ominous
B
ominious
C
ominus
D
onmious

Slide 40 - Quiz

38. Vertaal: "daarna"
A
subsecquently
B
subseqcuently
C
subsequently
D
subsecuently

Slide 41 - Quiz

39. Vertaal: "grondig"
A
torougly
B
toroughly
C
thoroughly
D
thorougly

Slide 42 - Quiz

40. Vertaal: "onverschillig"
A
imdifferent
B
indifrent
C
indiffrent
D
indifferent

Slide 43 - Quiz

Rest van de les:
- Bezig met woordjes leren
- Lees de teksten in je reader 
(welke vind je makkelijk/moeilijk)
- Denk om je boekverslag! 

Slide 44 - Diapositive