Week 15, les 2, 4m

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 4

Telefoon is opgeruimd

Tas op de grond

Niet eten en oortjes uit

Donnerstag 16. Dezember 2021

Planung heute

Rückblick / Fragen

Grammatik Seite 67

Grammatik Seite 69

Gespräche

Wörter üben

Grammatik A

Seite 67

das Verb "werden"

Lernziele:

• Je kent de betekenissen van het werkwoord "werden"
• Je kent alle vormen van "werden" in de tegenwoordige tijd

De basisuitgangen

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

-e

-st

-t

-en

-t

-en

feesttenten

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

-e

-st

-t

-en

-t

-en

werden (worden, zullen)

regel: stam + uitgang

werden

stam: -en eraf

-> werd

ich

du

er, sie, es

wir

ihr

sie, Sie

e

st

t

en

t

en

werden -> uitzondering

werd

werd

werd

werd

werd

werd

wirst

wird

du en er zijn onregelmatig. De rest van het werkwoord is regelmatig!

Let op de exta 'e'.

e

e

e

Erklärung:   

Het werkwoord werden heeft in het Duits 2 betekenissen.

- De eerste betekenis van het woord is worden, 

( Ich werde 30 Jahre alt). ik word 30 jaar oud.

 

- De  tweede is zullen. 

( Wir werden es sehen )  wij zullen het zien.

* De vervoeging doe je bij alle twee betekenissen op dezelfde manier!

Ich ...... morgen Karnaval feiern

1. werde
2. wird
3. werden
4. wirst

Weil sie lange feiern, ...... sie bestimmt auch spät schlafen gehen.

1. wird
2. werde
3. werden
4. wirst

werden (ich)

1. werde
2. wirde
3. werd
4. wird

werden (ihr)

1. wirdet
2. werd
3. werdet
4. werdt

werden (du)

1. werdest
2. wirst
3. wirdst
4. wirdest

werden (Thomas)

1. werdet
2. wirst
3. werdest
4. wird

werden (wir)

1. wirden
2. werden
3. werdet
4. wirsten

Grammatik B

Seite 69

de e/i Wechsel

Lernziele:

• Je weet wanneer je de e-/i-Wechsel toepast

• Je weet welke klank in welke letter verandert

• verder weet je dat ze net zo gaan als regelmatige werkwoorden

Sterke werkwooren (e/i/ie)

Bij de du-vorm en de er/sie/es-vorm verandert de lange klinker in een ie en de korte klinker in een i

let op er zijn uitzonderingen ;-(

Du __________ (vergessen) doch nicht meinen Geburtstag?

Ich nehme ein Stück Torte. Was ___________ sie?

Ich treffe sie heute nicht. Vielleicht _______ du sie?

Ich sehe das Schiff nicht mehr? __________ du es noch?

Ich helfe ihr immer montags. Wann __________ er ihr?

Peter __________ (geben) immer die falsche Antwort.

Ich finde, dass Petra schlecht
(aussehen) __________ .

Wat klopt niet? Kannst du mir hilfen?

Wat klopt niet? Ich liese die Zeitung später.

Machen: Aufgabe 15 t/m 24 

Leesteksten en (opgeladen) laptop meenemen!!

Lernen: Lernliste Kapitel 5 

(Seite 88 und 89)