Herhaling 2 alles TW2 voorbereiding
1 / 18
La durée de la leçon est: 50 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Bereken de (afgeronde) consumentenprijsindex (CPI)
A
110,1
B
92,9
C
102,0
D
127,9
Slide 2 - Quiz
Inkomen dat verdiend wordt door het inzetten van productiefactoren noemen we ... inkomen
Slide 3 - Question ouverte
Twee beweringen:
1. In de verzorgingsstaat speelt de overheid geen rol bij de intergenerationele solidariteit.
2. Bij volksverzekeringen is er relatief meer sprake van solidariteit dan bij werknemersverzekeringen.
1. In de verzorgingsstaat speelt de overheid geen rol bij de intergenerationele solidariteit.
2. Bij volksverzekeringen is er relatief meer sprake van solidariteit dan bij werknemersverzekeringen.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout
Slide 4 - Quiz
Goed of fout?
Door een verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt de kolom 60-70 minder positief of zelfs negatief.
Door een verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt de kolom 60-70 minder positief of zelfs negatief.
A
Goed
B
Fout
Slide 5 - Quiz
Welk stelsel hoort bij: de uitkeringen van 2022 worden betaald met behulp van de ingelegde premies door werkenden in 2022.
Slide 6 - Question ouverte
De inflatie in een land is 1,75%. De gemiddelde loonsverhoging in de cao's is 3,25%. De regering van het land heeft het plan om de ambtenarenpensioenen die nu nog waardevast zijn om te zetten in welvaartsvaste uitkeringen. Het gevolg daarvan is dat ...
A
de pensioenuitkeringen dalen en de pensioenpremies dalen.
B
de pensioenuitkeringen dalen en de pensioenpremies stijgen.
C
de pensioenuitkeringen stijgen en de pensioenpremies dalen
D
de pensioenuitkeringen stijgen en de pensioenpremies stijgen
Slide 7 - Quiz
Twee beweringen:
1. Als je bereid bent je consumptie uit te stellen heb je een hoge tijdsvoorkeur.
2. Mensen met een lage tijdsvoorkeur zullen bereid zijn tegen een hogere rente te lenen.
1. Als je bereid bent je consumptie uit te stellen heb je een hoge tijdsvoorkeur.
2. Mensen met een lage tijdsvoorkeur zullen bereid zijn tegen een hogere rente te lenen.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout
Slide 8 - Quiz
Twee beweringen:
1. Belasting die je betaalt over je inkomen is een stroomgrootheid.
2. De belastingschuld van Bart is een voorraadgrootheid.
1. Belasting die je betaalt over je inkomen is een stroomgrootheid.
2. De belastingschuld van Bart is een voorraadgrootheid.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout
Slide 9 - Quiz
Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen.
De prijzen zijn
De prijzen zijn
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven
D
kun je niets over zeggen
Slide 10 - Quiz
Twee beweringen over verzekeren.
I. Het instellen van een eigen risico heeft geen invloed op averechtse selectie. II. Premiedifferentiatie beperkt moral hazard.
Welke bewering(en) is/zijn goed?
I. Het instellen van een eigen risico heeft geen invloed op averechtse selectie. II. Premiedifferentiatie beperkt moral hazard.
Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout
Slide 11 - Quiz
Een samenleving waarin de overheid iedereen een bestaansminimum garandeert noemen we een ...
Slide 12 - Question ouverte
De primaire inkomensverdeling wordt gelijkmatiger indien ...
A
de progressie in de loon- en inkomensheffing wordt vergroot.
B
een maximumbedrag wordt gesteld aan de vakantietoeslag in de cao's.
C
het aantal aftrekposten in het belastingsysteem wordt beperkt.
D
de sociale uitkeringen worden verhoogd.
Slide 13 - Quiz
Twee beweringen:
1. Eigen risico ondersteunt het draagkrachtbeginsel bij de basisverzekering.
2. Eigen risico remt moral hazard (moreel wangedrag) van verzekerden.
1. Eigen risico ondersteunt het draagkrachtbeginsel bij de basisverzekering.
2. Eigen risico remt moral hazard (moreel wangedrag) van verzekerden.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout
Slide 14 - Quiz
Twee beweringen over de inkomensverdeling.
1. Als in een land de laagste inkomens relatief meer belasting moeten gaan betalen dan de hoogste inkomens zal de Gini-coëfficiënt dalen.
2. Als de verhouding tussen de hogere inkomens ten opzichte van de lagere inkomens is gestegen, is de Gini-coëfficiënt gedaald.
1. Als in een land de laagste inkomens relatief meer belasting moeten gaan betalen dan de hoogste inkomens zal de Gini-coëfficiënt dalen.
2. Als de verhouding tussen de hogere inkomens ten opzichte van de lagere inkomens is gestegen, is de Gini-coëfficiënt gedaald.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout
Slide 15 - Quiz
Twee beweringen:
1. Bij bedrijfspensioenen is er sprake van ruilen over de tijd.
2. De AOW wordt gefinancierd via het kapitaaldekkingsstelsel.
1. Bij bedrijfspensioenen is er sprake van ruilen over de tijd.
2. De AOW wordt gefinancierd via het kapitaaldekkingsstelsel.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout
Slide 16 - Quiz
Als Johan minder uren voor een taak nodig heeft dan Frans spreken we van een ... voordeel.
Slide 17 - Question ouverte
De druk van de sociale premies op de inkomens van de werkenden daalt over het algemeen...
I. als de i/a-ratio daalt.
II. als de verhouding werkenden - niet-werkenden toeneemt.
Welke bewering(en) is/zijn goed?
I. als de i/a-ratio daalt.
II. als de verhouding werkenden - niet-werkenden toeneemt.
Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout
