Unidad 3

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 1

¡Bienvenidos!

Opdrachten bespreken

Tekstboek blz. 30 

Opdracht 2

Opdracht 2 c

Herhaling vorige les

Het bezittelijk voornaamwoord in het Spaans en woordenschat over familieleden. 

Zet de juiste vertalingen bij elkaar

La familia

Los parientes

La madre

El padre

El hijo

La hija

De familie

De familieleden

De moeder

De vader

De dochter

De zoon

El programa de hoy 

Oefenen klokkijken in het Spaans 

Klokkijken = Leer la hora

Zie ook: TB p.58, gele strook.

¿Qué hora es?
Hoe zeg je...?
Het is één uur.

1. Son la una.
2. Es la una.
3. Es la una hora.
4. Son la una hora

¿Qúe hora es? Es la....

1. Uno y quince
2. Una y cuarto
3. Uno y cuatro
4. Una y quince

¿Qué hora es?

1. es la nueve en punto
2. son las nueve en punto
3. es la nuevo en punto
4. son las nueve

¿Qué hora es?

1. Son las once y treinta
2. Son las diez y veintisiete
3. Son las once menos media
4. Son las once y media

¿Qué hora es?
(kwart over negen)

1. Son las nueve y cuarto.
2. Son las tres y media.
3. Son las dos y cuarto
4. Son las seis y media.

¿Qué hora es?
(half 2) > 1:30

1. son las dos y media
2. son las una y media
3. es las una y media
4. es la una y media

¿Qué hora es?
Het is half 2

¿Qué hora es?
Het is 12:50

¿Qué hora es?
Het is 14:45 (in de middag)

Je hebt nu gehad hoe je jezelf kunt voorstellen. Schrijf nu een stukje over jezelf in hele zinnen Spaans: begroet, naam, leeftijd, woonplek, afkomst, 2 karakter eigenschappen, 2 uiterlijk kenmerken.

Familia Madrigal

Maribel

Mirabel

Isabela

Luisa

Pepa

Félix

Dolores

Camilo

Antonio

Julieta

Agustín

Bruno

Alma

Pedro

Papá

Tío

Tía

Mamá

Hermana

Prima

Primito

Primo

Tío

Abuela

Hermana

Abuelo

¿Qué es un pronombre posesivo?
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

1. Geeft aan VAN wie iets/iemand is.
2. Geeft aan VOOR wie iets/iemand is.
3. Geeft aan MET wie iets/iemand is.
4. Geeft aan WAAR iets/iemand is.

Welke zijn de bezittelijke voornaamwoorden in het enkelvoud?

1. si, se, so
2. mis, sis, tis
3. mi, tu, su
4. yo, tu, usted

Welk bezittelijk voornaamwoord hoort bij welke betekenis?

mijn

jouw

zijn/haar/uw

ons/onze

jullie

hun/uw (mv)

Mi/mis

vuestro/-a
vuestros/-as

nuestro/-a
nuestros/-as

Tu/tus

Su/sus

Su/sus

Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in

1. ¿Dónde viven ...................... padres?
(Waar wonen haar ouders?)

1. su
2. sus

Bezittelijk voornaamwoord
¿Él es ................ amigo? (mijn)

1. mi
2. mías
3. míos
4. Nuestros

Bezittelijk voornaamwoord
Kies het juiste woord:
Yo vivo con _______ (mijn) tíos.

1. mi
2. sus
3. su
4. mis

Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in

(Ons) ...... familia es grande.

1. Nuestra
2. Mis
3. Mi
4. Nuestros

Welk bezittelijk voornaamwoord hoort er op de plek in de zin?
_____ (hun) padres son colombianos.

1. Vuestros
2. Su
3. Sus
4. Nuestros

Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in

1. ¿Dónde vive______abuela? (hun)

1. su
2. sus

Bezittelijk voornaamwoord
¿Ellas son ...........(jullie) amigas?

1. Vuestras
2. Vuestros
3. Nuestras
4. Nuestros

Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in

¿Estás contento con ______ (jouw) regalo?

1. tu
2. tus

¡A trabajar! Aan het werk.

Werkboek blz. 29 - 30

Opdracht 1 t/m 5a

Huiswerk: 

Uitlegvideo bijvoeglijk nw bekijken en aantekening maken. 
(schrijf op: de plaats,  de vormen en hoeveelheden)

0