B&F, spelling, blok 7 week 1 les 3

Spelling blok 7 week 1 les 3
-Je leert het enkelvoud en meervoud herkennen van het zelfstandig naamwoord.
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingBasisschoolGroep 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Spelling blok 7 week 1 les 3
-Je leert het enkelvoud en meervoud herkennen van het zelfstandig naamwoord.

Slide 1 - Diapositive

Wat is de samenstelling?
Hij kijkt met zijn beste vrienden in de lachspiegel.
A
vrienden
B
lachspiegel
C
kijkt
D
beste

Slide 2 - Quiz

Wat is het werkwoord?
Hij kijkt met zijn beste vrienden in de lachspiegel.
A
Hij
B
beste
C
kijkt
D
vrienden

Slide 3 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
Hij kijkt met zijn beste vrienden in de lachspiegel.
A
kijkt
B
met
C
zijn
D
vrienden

Slide 4 - Quiz

Zelfstandig naamwoord en lidwoord
Het zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier of ding. Je kunt er een lidwoord voor zetten.
Het lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord. Het staat voor het zelfstandig naamwoord.
De lidwoorden zijn: de, het, een. 


Slide 5 - Diapositive

Voorbeelden 
Zelfstandig naamwoord: 
1. Is het een mens, dier of ding? 
2. Kan ik er een lidwoord voor zetten? 

trein- de trein
paard- het paard

Slide 6 - Diapositive

Een zelfstandig naamwoord kan ook een ding zijn dat je niet kan aanraken. 
Zelfstandig naamwoord:
1. Is het een mens, dier of ding?
2. Kan ik er een lidwoord voor zetten? 

-luch - de lucht
-zon - de zon
-wolken - de wolken 

Slide 7 - Diapositive

enkelvoud en meervoud
Enkelvoud. Er is er maar één van.
Meervoud. Er zijn er meer van.

Bij het enkelvoud is het maar één mens, dier of ding.
Als het er meer zijn, heet het meervoud. 

Slide 8 - Diapositive

enkelvoud en meervoud
enkelvoud                meervoud
een fiets                    twee fietsen
een meisje               twee meisjes
een vogel                  twee vogels
een touw                   twee touwen

Slide 9 - Diapositive

enkelvoud en meervoud
enkelvoud                meervoud
een fiets                    twee fietsen
een meisje               twee meisjes
een vogel                  twee vogels
een touw                   twee touwen

Slide 10 - Diapositive

enkelvoud of meervoud?

de bloem
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 11 - Quiz

enkelvoud of meervoud?
de schriften
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Oefendictee
Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Slide 14 - Diapositive

Schrijf op:

Slide 15 - Question ouverte

Schrijf op:

Slide 16 - Question ouverte

Schrijf op:

Slide 17 - Question ouverte

Schrijf op:

Slide 18 - Question ouverte

Schrijf op:

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf op:

Slide 20 - Question ouverte

Schrijf op:

Slide 21 - Question ouverte

Wat is het werkwoord?

Slide 22 - Question ouverte

Noem een zelfstandig naamwoord:

Slide 23 - Question ouverte


Slide 24 - Question ouverte

enkelvoud of meervoud?
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 25 - Quiz

Het woord staat in het meervoud.
Maak er enkelvoud van.
Twee buigingen. Een..................

Slide 26 - Question ouverte

Ik weet wat enkelvoud en meervoud is.
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 27 - Quiz

Goed gewerkt!
Tot de volgende les! 

Slide 28 - Diapositive