RESUMEN PA1 CAPÍTULO 2 (2HV)

(ree- soe-men) (= samenvatting)
2
Capítulo
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec diapositives de texte et 5 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

(ree- soe-men) (= samenvatting)
2
Capítulo

Slide 1 - Diapositive

CONTENIDOS:
LET OP: De andere onderwerpen voor de toets vind je in RESUMEN Capítulo 1
Hier gaat het over de nieuwe onderwerpen :
  • klemtoonregels (uitspraak)
  • HAY, ESTAR, SER
  • Vraagwoorden
  • bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Diapositive

KLEMTOONREGELS

Slide 3 - Diapositive

Spreek de volgende woorden hardop uit:




Welke overeenkomst hebben deze woorden? 
Schrijf het op.

La acentuación; 
Waar leg je de klemtoon? 
Árbol
sica
Canción

Slide 4 - Diapositive

Spreek de volgende woorden hardop uit:




Welke overeenkomst hebben deze woorden? 
Schrijf het op.

La acentuación; 
Waar leg je de klemtoon? 
amigo
joven
crisis

Slide 5 - Diapositive

Spreek de volgende woorden hardop uit:




Welke overeenkomst hebben deze woorden?
Schrijf het op.


La acentuación; 
Waar leg je de klemtoon? 
papel
soledad
bailar

Slide 6 - Diapositive

  1. Als het woord een accent heeft ligt dáár de klemtoon. 
  2. Als het woord op een klinker, N of S eindigt, dan ligt de klemtoon op de voorlaatste lettergreep
  3. Als het woord op een medeklinker eindigt (géén N of S ) ligt de klemtoon op de laatste lettergreep.

 
La acentuación; 
Waar leg je de klemtoon? 

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

HAY, ESTAR, SER

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Wanneer
gebruik je 

1. HAY,

2. ESTAR,

3. SER?

Slide 11 - Diapositive

Ezelsbruggetje ESTAR / SER
  • Voor naam, lengte, beroep, karakter en andere vaste eigenschappen gebruik je serBij ser hoort ook de vraag HOE, WAT of WIE
  • Voor plaats/ ligging én tijdelijke fysieke of emotionele  toestand gebruik je estar. Bij estar hoort ook de vraag WAAR (bepaald)  

Slide 12 - Diapositive

Ezelsbruggetje ESTAR / HAY
  • Voor woorden waar de of het (el, la, los, las) voor staat, gebruik je estar
  • Bij woorden waar een (un, una), een paar (unos, unas), telwoorden (dos, tres etc.) of een onbepaalde hoeveelheid (muchos, pocos) voor staat, gebruik je hay.  

Slide 13 - Diapositive

Hay, estar, ser in een zin gebruiken
  1. Kijk altijd eerst of je hay in de zin kunt zetten. Wanneer je de Spaanse zin in het Nederlands zegt en je hoort "er is" of "er zijn", gebruk dan HAY
  2. Als dat niet kan is de volgende stap: ESTAR. Let op de signaalwoorden (ezelsbruggetjes) in de Spaanse zin!
  3. Als het niet ESTAR is, dan kan het alleen nog maar SER zijn. Let ook nu weer op de signaalwoorden (ezelsbruggetjes)
  4. >>> Let bij zowel ESTAR als SER steeds op dat je de juiste vervoeging toepast in de zin!

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Slide 16 - Lien

VRAAGWOORDEN

Slide 17 - Diapositive

¿Quién?, Quiénes? - Wie?
¿Qué? - Wat?
¿Dónde? - Waar?
¿De dónde? - Waar vandaan? 
¿Por qué? - Waarom?
¿Cuándo? - Wanneer?
¿Cuál?, ¿Cuáles? - Welke?
¿Cómo? - Hoe?
¿Cuánto?, ¿Cuántos? - Hoeveel?

 Vraagwoorden
(Los interrogativos)

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

Het bijvoegelijk naamwoord (El adjetivo)
( let op mannelijk/ vrouwelijk, meervoud en plek in de zin!)
  1. La mochila  (rojo) ______ es de María José
  2. El cuaderno ( viejo) ______  está en tu mochila
  3. La clase de español es muy (pequeño) ________ 
  4. Los abuelos de Pepe son muy (simpático)_____________
  5. Las estaciones de trenes en París son muy (grande)_________
  6. Los padres de Rosa son (estricto) __________
  7. Los pasteles son muy ( rico) __________
timer
1:00

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Lien

Wat moet je leren voor het PW van Capítulo 2?
Lees + luisterfragment → oordopjes mee!
voca 2.1 tm 2.3 (NL-ESP) in werkboek en in Quizlet
roze werkwoordenblad 1-24 (ESP-NL)
regelmatige ww eindigend op -AR,-ER,-IR
llamarSE (en andere regelmatige wederkerende werkwoorden)
HAY/ESTAR/SER (vervoegingen+gebruik) Let op: je moet simpele zinnetjes kunnen maken.
vraagwoorden 
Klemtoonregels
Bijvoeglijk naamwoorden
zie ook je eigen aantekeningen en de Lessonup samenvattingen !!!

Slide 28 - Diapositive