Havo 5 Katern 7 Welvaart en Groei

Koppel de juiste beloning aan de productiefactoren.
Natuur
Arbeid
Kapitaal
Onder-nemer-
schap
Salaris
Rente
Winst
Pacht
1 / 27
suivant
Slide 1: Question de remorquage
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Koppel de juiste beloning aan de productiefactoren.
Natuur
Arbeid
Kapitaal
Onder-nemer-
schap
Salaris
Rente
Winst
Pacht

Slide 1 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Om te kunnen produceren heb je productiefactoren nodig. Onder welke productiefactor vallen machines?
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal
D
Ondernemerschap

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke productiefactor zie je hier?
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sleep de foto's naar de juiste productiefactoren.
Kapitaal
Arbeid
Natuur

Slide 4 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Productiesectoren   

Slide 5 - Diapositive

De ondernemingen waarbij je kunt werken, zijn verdeeld in vier productiesectoren.

De primaire sector: hier horen bedrijven bij die grondstoffen maken zoals boeren, vissers, de houtkap en mijnbedrijven.

De secundaire sector: hier horen bedrijven bij die de grondstoffen van de primaire sector nemen en verwerken tot iets anders. Fabrieken, bouwbedrijven, pottenbakkers en soortgelijke bedrijven.

De tertiaire sector: hierin vind je alle bedrijven die een dienst leveren (en dus niet een goed maken!) en deze met winst proberen te verkopen. Alle winkels horen hierbij, maar ook de bank, de NS, de kapper en klusbedrijven,

De quartaire sector: hier vallen alle bedrijven onder die een dienst leveren en deze niet met winst proberen te verkopen. De diensten die in de quartaire sector worden geleverd zijn grotendeels openbaar. Hieronder vallen de politie, brandweer en het onderwijs.
Welke van de vier productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke van de vier productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In welke van de vier sectoren is Shell actief?

Slide 8 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke van de vier productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke van de productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke van de vier productiesector zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het overschot op de kapitaalrekening van de Chinese betalingsbalans is tussen 2000 en 2003 flink gedaald, dit komt door:

A
Er wordt minder in het buitenland geïnvesteerd
B
Het buitenland investeert minder in China
C
Er wordt minder winst gemaakt

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het bbp wordt vaak gebruikt als indicator voor de welvaart. Dit is geen perfecte maatstaf, waar wordt geen rekening mee gehouden?
A
Externe effecten en inkomen vanuit buitenland
B
Externe effecten en inkomen door huur
C
Externe effecten en inkomen uit de informele sector
D
Externe effecten en inkomen uit de formele sector

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De inkomensverdeling tussen de verschillende soorten inkomen (loon, pacht, winst enz.) noemen we de .............. Inkomensverdeling.

A
Secundaire
B
Primaire
C
Categoriale

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het verschil tussen bruto en netto, zowel bij de objectieve als subjectieve methode zijn:
A
De afschrijvingen
B
De inkoopkosten
C
Belastingen

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Met welk kenmerk meet je welvaart het allerbest?
A
BBP
B
BBP per hoofd
C
BRP
D
Aantal gebruiksgoederen per 1000 inwoners

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een economische groei:
A
Stijging van het BBP
B
stijging productie

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Primair inkomen is
A
besteedbaar inkomen
B
inkomen na belastingaftrek
C
inkomen wat je haalt uit productiefactoren
D
salaris, rente, pacht, huur, winst en uitkering

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Secundair inkomen =
A
Primair inkomen + belasting - uitkering
B
Primair inkomen - belasting - uitkering
C
Primair inkomen + uitkering - belasting
D
Primair inkomen + belasting + uitkering

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zonder overheidsingrijpen is de inkomensverdeling de ... inkomensverdeling
A
primaire
B
secundaire

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer nemen de buitenlandse valutareserves van een land toe?

A
Als er meer wordt geëxporteerd dan geïmporteerd
B
Als er meer wordt geïmporteerd dan geëxporteerd
C
Als er meer kapitaalimport is dan export
D
Bij een positieve betalingsbalans

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Twee beweringen over oorzaak en gevolg.
I. Als de inflatie stijgt, stijgt de export.
II. Als het nationale inkomen daalt, dalen de belastinginkomsten van de overheid.
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de economische kringloop krijgen de gezinnen geld binnen door:
A
Y
B
I
C
E
D
M

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In de economische kringloop geven gezinnen geld uit aan:
A
Consumptie, belasting en sparen
B
Consumptie en belasting
C
Consumptie, sparen en investeren
D
Consumptie, export en import

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In vergelijking voor gezinnen luidt:
Y = C + B + S
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Saldo lopende rekening = 200 mld.
Saldo kapitaalrekening = 150 mld.
De deviezenvoorraad neemt ...
A
af met € 50 mld.
B
toe met € 50 mld.
C
toe met € 150 mld.
D
toe met € 350 mld.

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de beste omschrijving van een betalingsbalans? Dit is een overzicht van.....
A
inkomsten en uitgaven van een land
B
inkomsten en uitgaven van de overheid
C
bezittingen en schulden van een land
D
geldstromen van / naar ander land

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions