Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Oefentoets WOII
Slide 1 - Diapositive
Welke twee gebieden pikken de Duitsers in voor de Tweede Wereldoorlog?
A
Nederland en Sudetenland
B
Noorwegen en Polen
C
Oostenrijk en Elzas-Lotharingen
D
Oostenrijk en Sudetenland
Slide 2 - Quiz
In welk jaar breekt de Tweede Wereldoorlog uit?
A
1938
B
1939
C
1940
D
1945
Slide 3 - Quiz
Met welk land sluit Hitler een niet-aanvalsverdrag?
A
Sovjet-Unie
B
VS
C
Oostenrijk
D
Frankrijk
Slide 4 - Quiz
Hoe heet de Duitse aanval op de Sovjet-Unie?
A
Operatie Market-Garden
B
Operatie Von Schlieffen
C
Operatie Barbarossa
D
Operatie Blitzkrieg
Slide 5 - Quiz
Zet in de juiste chronologische volgorde
1
2
3
4
5
6
Atoombom op Hiroshima
Hitler pleegt zelfmoord
D-Day
Slag om Stalingrad
Blitzkrieg in het westen
Duitsland valt Polen binnen
Slide 6 - Question de remorquage
Wat is een ander woord voor overgave?
A
Kotsen
B
Catipuleren
C
Capituleren
D
Mobiliseren
Slide 7 - Quiz
Welke twee steden kunnen we koppelen aan de afbeelding?
A
Hiroshima en New York
B
Moskou en Berlijn
C
Hiroshima en Nagasaki
D
Londen en Berlijn
Slide 8 - Quiz
Welke zin hoort niet bij Nederland tijdens de Duitse bezetting?
A
De bevolking kreeg voedselbonnen
B
Er was censuur
C
Er was eerlijke rechtspraak
D
De NSB was de enige overgebleven partij
Slide 9 - Quiz
Hoe verloopt de oorlog in 1944 voor de Duitsers?
A
Prima, ze zijn aan het winnen
B
Prima, ze hebben net de Sovjet-Unie veroverd
C
Slecht, ze verliezen op alle fronten
D
Slecht, maar D-Day mislukte voor de geallieerden
Slide 10 - Quiz
In bezet Nederland was tijdens de oorlog alles op de bon. Klopt dat?
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quiz
Welk antwoord past het beste bij de afbeelding?
A
Deportatie
B
Collaboratie
C
Bezetting
D
Capitulatie
Slide 12 - Quiz
Wat is geen oorzaak voor het verdwijnen van de vele Joden in Nederland tijdens WOII?
A
Nederland had een prima bevolkingsregister
B
Nederland is dichtbevolkt
C
Nederlanders hielpen massaal mee met de Jodenvervolging
D
In Nederland is weinig woeste natuur om je te verstoppen
Slide 13 - Quiz
Bij welke plaats in de Sovjet-Unie worden de Duitsers verlagen?
A
Moskou
B
Kiev
C
Minsk
D
Stalingrad
Slide 14 - Quiz
Waar valt Japan de VS aan op 7 december 1941?
A
Washington
B
Florida
C
Pearl Harbour
D
Rocky Mountains
Slide 15 - Quiz
Wat doen de Japanners met Nederlanders die zich overgeven?
A
Worden naar Nederland gestuurd
B
Worden allemaal doodgeschoten
C
Die gaan naar interneringskampen
D
Moeten vechten tegen de Amerikanen
Slide 16 - Quiz
Hoe verloopt de oorlog in 1944 voor de Duitsers?
A
Prima, ze zijn aan het winnen
B
Prima, ze hebben net de Sovjet-Unie veroverd
C
Slecht, ze verliezen op alle fronten
D
Slecht, maar D-Day mislukte voor de geallieerden
Slide 17 - Quiz
Welke brug wordt er niet veroverd?
A
Nijmegen
B
Arnhem
C
Groningen
D
Berlijn
Slide 18 - Quiz
Welke winter noemen we de Hongerwinter?
A
40-41
B
42-43
C
44-45
D
45-46
Slide 19 - Quiz
Waar past dit kaartje bij?
A
Operatie Barbarossa
B
Operatie Market Garden
C
D-Day
D
Blitzkrieg
Slide 20 - Quiz
Wat is een ander woord voor de moord op de 6 miljoen Joden?
A
Geschiedenis
B
Halogeen
C
Holocaust
D
Holokaust
Slide 21 - Quiz
Wat is collaboratie?
A
Samenwerken tegen de vijand
B
Je verzetten tegen de vijand
C
Samenwerken met de vijand
D
Hetzelfde als capitulatie
Slide 22 - Quiz
Wanneer werd Nederland binnengevallen door Duitsland?
A
9 mei 1940
B
10 mei 1940
C
10 juni 1940
D
5 mei 1945
Slide 23 - Quiz
Welk jaar en welke stad?
A
Amsterdam, 1939
B
Rotterdam, 1940
C
Londen, 1940
D
Berlijn, 1941
Slide 24 - Quiz
Wat was het keerpunt van De Tweede Wereldoorlog?
A
D-Day
B
De aanval op Polen
C
Slag bij Stalingrad
D
Atoombom op Nagasaki
Slide 25 - Quiz
Hoe heette de koningin van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog?
A
Juliana
B
Wilhelmina
C
Emma
D
Beatrix
Slide 26 - Quiz
Bij welk begrip past de foto het beste?
A
censuur
B
collaboratie
C
indoctrinatie
D
verzet
Slide 27 - Quiz
Welk antwoord past het beste bij de afbeelding?
A
Market Garden
B
Pearl Harbour
C
Slag om Berlijn
D
Operatie Zeeleeuw
Slide 28 - Quiz
Wat is een goed voorbeeld van collaboratie?
A
Duitse soldaten neerschieten.
B
Illegale kranten maken.
C
Meevechten in het Duitse leger.
D
Paspoorten vervalsen.
Slide 29 - Quiz
Hoe komt Hitler aan zijn einde?
A
Wordt gevangengenomen door de Russen en opgehangen
B
Vlucht naar Argentinie en leeft daar nog steeds
C
Pleegt zelfmoord
D
Wordt doodgeschoten door een Joodse gevangene
Slide 30 - Quiz
Op welke twee Japanse steden vallen de atoombommen?
A
Nagasaki en Tokyo
B
Hiroshima en Nagasaki
C
Kyoto en Tokyo
D
Hiroshima en Kyoto
Slide 31 - Quiz
Wat is een ander woord voor de moord op de 6 miljoen Joden?
A
Geschiedenis
B
Halogeen
C
Holocaust
D
Holokaust
Slide 32 - Quiz
Kamp Westerbork was een concentratiekamp
A
Juist
B
Onjuist
Slide 33 - Quiz
Het systematisch verwijderen en op transport zetten van Joden naar kampen noemen we deporteren
A
Juist
B
Onjuist
Slide 34 - Quiz
Welke zin hoort niet bij Nederland tijdens de Duitse bezetting?
A
De bevolking kreeg voedselbonnen
B
Er was censuur
C
Er was eerlijke rechtspraak
D
De NSB was de enige overgebleven partij
Slide 35 - Quiz
Wat is een ander woord voor overgave?
A
Kotsen
B
Catipuleren
C
Capituleren
D
Mobiliseren
Slide 36 - Quiz
Sleep de namen naar de door Duitsland snel bezette landen in de 3 maanden 'blitzkrieg'
Noorwegen
Denemarken
Be
Ne
Lux
Frankrijk
Slide 37 - Question de remorquage
Heeft Duitsland Groot-Brittannië ook veroverd?
A
Niet eens geprobeerd
B
ja dat is gelukt
C
Wel geprobeerd, maar niet gelukt
D
Een stukje aan de kust
Slide 38 - Quiz
Over welke gebeurtenis gaat deze afbeelding?
A
De (Amerikaans/Brits/Canadese) invasie in Normandië
B
De slag om Stalingrad
C
De slag om Arnhem
D
De blitzkrieg
Slide 39 - Quiz
Tijdens de Duitse bezetting van Nederland kon je de Nederlandse bevolking opdelen in drie groepen. Welke groep was het grootst?
A
de Nederlanders die ook wel 'collaborateurs' worden genoemd
B
de Nederlanders die bij het verzet zaten, ook wel 'verzetsmensen'
C
de Nederlanders die niet in verzet kwamen, maar wel steeds meer hekel aan de Duitsers kregen
D
alle drie de groepen waren ongeveer even groot
Slide 40 - Quiz
Hoelang vocht Nederland tegen de Duitsers voordat zij zich overgave?
A
5 dagen
B
10 dagen
C
15 dagen
D
20 dagen
Slide 41 - Quiz
Wat is een voorbeeld van gewapend verzet?
A
Illegale krantjes rondbrengen
B
Duitsers uitschelden
C
aanslagen plegen
D
Onderduikers helpen
Slide 42 - Quiz
Op welke datum begon de tweede wereldoorlog in Nederland?
A
1 september 1939
B
5 mei 1940
C
10 mei 1940
D
15 mei 1940
Slide 43 - Quiz
De Duitsers wilde Nederland tot overgave dwingen door het bombarderen van een stad. Welke stad was dat?
A
Rotterdam
B
Amsterdam
C
Den Haag
D
Utrecht
Slide 44 - Quiz
In …1… veroverde Hitler Polen. Hiermee begon de tweede wereldoorlog. Duitsland bezette een groot deel van …2….
De Duitsers vonden de …3… minderwaardig. Zij werden naar concentratiekampen gebracht. De meeste mensen werden na aankomst direct…4… Anderen moesten …5… in de kampen.
In 1944 landden de …6… en …7… op de Franse kust. Hiermee begon de bevrijding. In ….8… was de oorlog afgelopen.
Niet gebruikte woorden
1939
Europa
joden
vermoord
werken
Engelse
Amerikanen
1945
Duitsers
1941
Polen
Russen
Slide 45 - Question de remorquage
Wat wordt bedoelt met een blitzkrieg?
A
Een langzame aanval
B
Een zware aanval
C
Een aanval met een groot leger
D
Een snelle aanval
Slide 46 - Quiz
Welke landen hoorden bij de geallieerden?
A
Sovjetunie, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Canada
B
Sovjetunie, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Japan
C
Sovjetunie, Groot-Brittannië, verenigde Staten, Italië
D
Sovjetunie, Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Spanje
Slide 47 - Quiz
Met welke gebeurtenis raakte de Verenigde Staten betrokken bij de oorlog?
A
Duitse aanval op Groot-Brittannië
B
Duitse aanval op Frankrijk
C
Japanse aanval op de de Sovjetunie
D
Japanse aanval op Pearl Harbor
Slide 48 - Quiz
Welk land geeft zich als laatst over?
A
Engeland
B
Duitsland
C
Japan
D
Italie
Slide 49 - Quiz
En nu?
Maak gebruik van het tekstboek en de lessen in Lesson-Up om te leren.
Denk aan de personen, jaartallen, begrippen en gebeurtenissen.