19.12.2021

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Heute

• Wiederholung
• Das Verb trinken
• Ein Rezept folgen
• Hausaufgaben

Hoe zeg je in het Duits: waarheen

1. wo
2. woher
3. wohin
4. was

Hoe zeg je in het Duits: wanneer

1. was
2. wann
3. wer
4. wie

Hoe zeg je in het Duits: hoe

1. wo
2. was
3. wer
4. wie

Schrijf het Duitse getal op:

Schrijf het Duitse getal op:

Schrijf het Duitse getal op:

Vertaal naar het Duits:
Ik ben 15 jaar oud

Vertaal naar het Duits:
Hij heeft honger

Vertaal naar het Duits:
Wat wil jij drinken?

Vertaal naar het Duits:
Zij wil graag een koffie.

Das Verb trinken

ich trinke

du trinkst

er/sie/es trinkt

wir trinken

ihr trinkt

sie/Sie trinken

Ich habe getrunken

1. Voor een vraag draai je de persoon en het ww om.

2. Om het werkwoord te leren kun je het het beste en paar keer opzeggen of overschrijven

3. Vul bij de volgende slides de juiste vorm van het werkwoord in. Het is handig om het rijtje eerst even over te nemen.

Mein Vater __________ gerne Bier.

1. trinken
2. trinkt
3. trinke
4. trinkst

Frau Müller und Herr Schmidt ____________ oft Kaffee zusammen.

1. trinken
2. trinkt
3. trinke
4. trinkst

Ich habe gestern zu wenig ____________

1. trinke
2. trinkt
3. trinken
4. getrunken

Ich __________ gerne Tee.

Was ___________ du am Morgen?

Herr Schneider, was ___________ Sie?

00:31

Wat gaat Ida maken?

1. taart
2. pannenkoeken
3. pasta
4. pizza

02:19

Wat betekent 'geben' in een recept?

1. in een schaal doen
2. aan iemand geven
3. gegeten
4. roeren

03:02

Wat is een 'Schneebesen'?

1. spatel
2. lepel
3. garde
4. vork

03:20

Wat is een 'Prise'?

1. snufje
2. theelepel
3. prijs
4. precies

04:49

Wat kan je zeggen als je niet kan kiezen uit de 3 werkwoorden?

06:41

Waar heb jij weleens Heißhunger in? (lekkere trek)

Hausaufgaben

Leren: haben, sein, möchten, essen en trinken