§4 Slaven worden vrij

§4 Slaven worden vrij
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

§4 Slaven worden vrij

Slide 1 - Diapositive

Hoe heette de slavenhandel?
A
Vierhoekshandel
B
Slavenhandel
C
Wereldhandel
D
Driehoekshandel

Slide 2 - Quiz


De VOC deed ook aan slavenhandel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Wat klopt niet over de slavenhandel:
A
Het was winstgevend
B
Europeanen haalden de slaven uit Afrika
C
Tot slaaf gemaakten werkten op plantages
D
De tot slaaf gemaakten kostten niks

Slide 4 - Quiz

Wat is
slavernij?
A
Tegen je wil iets moeten doen, onder dwang van geweld.
B
School, huiswerk en mijn kamer opruimen
C
Iets moeten doen met tegenzin
D
Vreselijk hard moeten werken voor weinig geld

Slide 5 - Quiz

Wat is waar over slavernij,
Slavernij is..
A
Door de eeuwen heen door meerdere volken gebruikt
B
Alleen rond de 17e/18e/19e eeuw gebruikt
C
Pas rond de 14e eeuw begonnen en bestaat nog steeds
D
Vandaag de dag nergens meer terug te vinden

Slide 6 - Quiz

Hoe noem je iemand die tegen de slavernij is?
A
een revolutionist
B
een abolitionist
C
een plantage eigenaar
D
een patriot

Slide 7 - Quiz

Zet de volgende kenmerkende aspecten in de juiste volgorde:
A) Het begin van de Europese overzeese expansie
B) Slavernij en abolitionisme
C) Modern Imperialisme
D) Ontstaan handelskapitalisme en begin wereldeconomie
A
A C D B
B
B A D C
C
C D B A
D
A D B C

Slide 8 - Quiz

abolitionisme
A
was de beweging voor slavernij
B
was de beweging tegen slavernij

Slide 9 - Quiz

Welke zin is onjuist?
A
Christenen waren tegenstanders van slavernij, want de Bijbel verbiedt het.
B
De verlichting gaf aanleiding tot de afschaffing van de slavernij.
C
Het abolitionisme streefde naar afschaffing van zowel slavernij als slavenhandel.
D
Slavernij is ontstaan in de oudheid, de Europeanen hebben het dus niet bedacht.

Slide 10 - Quiz

Het abolitionisme is:
A
Een vereniging voor slavenverkopers
B
Een beweging die de slavernij wilde afschaffen in Groot-Britannië
C
Een beweging die de slavernij wilde afschaffen in Frankrijk.
D
Een stroming die voorstander is van slavernij.

Slide 11 - Quiz

Wat is abolitionisme?
                       Wat is abolitionisme?
A
Mensen hebben recht om zichzelf te besturen
B
Het streven naar afschaffing van slavenhandel en slavernij
C
mannen en vrouwen hebben gelijke rechten
D
de koning moet afgezet worden

Slide 12 - Quiz

Wat is Ketikoti?
A
Het feest van het verbreken van de ketenen.
B
Het feest van de slavernij
C
Onafhankelijkheids- feest van Suriname
D
Feest voor de slaven

Slide 13 - Quiz


Wat wordt herdacht op de Keti Koti viering?
A
Afschaffing slavernij
B
Onafhankelijkheid van Suriname
C
De migratie van contractarbeiders
D
Strijd om grondrechten van inheemsen

Slide 14 - Quiz

Na de afschaffing van het Cultuurstelsel kwamen er meer particuliere ondernemingen in Indië. Op deze ondernemingen ontstond een tekort aan arbeidskrachten.
Op welke wijze werd dat tekort aan arbeidskrachten opgelost?
A
Door het aannemen van blanke Europeanen
B
Door het inhuren van contractarbeiders/koelies
C
Door het kopen van slaven
D
Door mensen van andere Indische eilanden te halen.

Slide 15 - Quiz

Wat is een ander woord voor een contractarbeider
A
Koelie
B
Slaaf
C
Indo
D
Javaan

Slide 16 - Quiz

Hieronder staan vier gebeurtenissen.
Welke gebeurtenis vond plaats in 1830?

A
De VOC wordt opgericht.
B
Het cultuurstelsel wordt ingevoerd.
C
Javaanse contractarbeiders vertrekken naar Suriname.
D
Nederland schaft de slavernij af.

Slide 17 - Quiz

Wat zijn contractarbeiders?
A
Loonarbeiders die vrij zijn
B
Iemand die ergens anders voor een bepaalde periode werkt en dan teruggaat naar land van herkomst
C
Loonarbeiders die voor een bepaalde periode in een ander land loonarbeid verricht
D
Mensen die blijven wonen in Nederland voor altijd, voor het werk.

Slide 18 - Quiz

Plantage-eigenaren moesten op zoek naar nieuwe landarbeiders, daarvoor werden contractarbeiders gezocht (kwamen vanuit andere werelddelen).
Welke omschrijving legt het beste hun werkomstandigheden uit?
A
Contractarbeiders waren vrij en hadden voldoende loon om te kunnen overleven.
B
Contractarbeiders waren niet vrij en hadden niet voldoende loon om rond te kunnen komen.
C
Arbeiders waren vrij en hadden vaak net genoeg geld om terug te kunnen keren naar hun moederland
D
Contractarbeiders waren vrij, maar hadden een slecht loon dus konden ze niet terugkeren naar eigen land.

Slide 19 - Quiz

Welk woord past niet in het rijtje?
A
contractarbeider
B
cultuurstelsel
C
koelie
D
vrije arbeid

Slide 20 - Quiz

Hoe noemen we de contractarbeiders uit Azie die naar Indonesie worden gehaald?
A
Boelie
B
Koelie
C
Socialist
D
Liberaal

Slide 21 - Quiz

Na de afschaffing van de slavernij werden als eerst Hindoestanen naar Suriname gehaald als contractarbeiders.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Sleepvraag: Maak de juiste combinaties
Abolitionisme
Conferentie
Nationalisme
Imperialisme
1.Europese gebieds-
uitbreiding na 1870
2.De slavernij afschaffen
3.Liefde voor eigen volk en staat
4.Vergadering of bijeenkomst

Slide 23 - Question de remorquage

Welke gebeurtenissen zijn gevolgen van het nationalisme? Sleep die naar de vlag
In 1830, na een korte oorlog, krijgen de Belgen een eigen land.
In 1850 worden de eerste spoorwegen aangelegd in Nederland. 
In 1871 wordt het Duitse Rijk opgericht. 
In 1900 wordt de telefoon uitgevonden door onder anderen Alexander Bell. 

Slide 24 - Question de remorquage

Wat zijn voorbeelden van nationalisme? Sleep ze naar de vlag toe
Een krant schrijft enthousiast over een modern oorlogschip, gebouwd in eigen land
Een muzikant zingt een liedje over dappere helden uit de geschiedenis
Een schilder schildert een groep trotse vrouwen in traditionele klederdracht
Een schrijver beschrijft de ellende van de arbeiders in een industriestad
In een theater worden beroemde toneelstukken uit heel Europa opgevoerd

Slide 25 - Question de remorquage

In de 19e eeuw wordt het steeds belangrijker om...
A
met zoveel mogelijk gebieden handel te drijven
B
zoveel mogelijk gebieden te bezitten en besturen

Slide 26 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
De Nederlandse koloniën werden in de 19e eeuw veroverd door de VOC
B
De stichting van Nederlands-Indië is heel vreedzaam verlopen
C
Een van de belangrijkste kolonies van Nederland was India
D
Nederland was bang dat andere landen Indonesië zouden veroveren

Slide 27 - Quiz

Wat was geen kolonie van Nederland in de 19e eeuw?
A
De Antillen
B
Indonesië
C
Marokko
D
Suriname

Slide 28 - Quiz

Wat veranderde er na de verovering van Nederlands-Indië door de Nederlanders
De inheemse bevolking gehoorzaamt aan een inheemse vorst. 
Inheemse bestuurders gehoorzamen aan Nederlandse bestuurders. 
Verschillende volken wonen in één gebied.

Slide 29 - Question de remorquage

Nederland vond dat Nederlands-Indië vooral geld moest opleveren voor

_____________________. In 1830 voerden zij daarom het

_____________________ in, waardoor inheemse boeren  een groot deel

van hun oogst 
_____________________.
de inheemse bevolking
zelf konden verkopen
Nederland zelf
moesten afstaan
cultuurstelsel
handelsstelsel

Slide 30 - Question de remorquage