vd en td + bijvoeglijk gebruikt

VD en TD bijvoeglijk gebruikt

VD = voltooid deelwoord
TD = tegenwoordig deelwoord
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

VD en TD bijvoeglijk gebruikt

VD = voltooid deelwoord
TD = tegenwoordig deelwoord

Slide 1 - Diapositive

Voltooid deelwoord

Slide 2 - Diapositive

Wat is het verschil?

vergrote - vergrootte
bestede - besteedde
verbrede - verbreedde


Slide 3 - Diapositive

Voltooid deelwoord
Je kunt het VD als bijvoeglijk naamwoord gebruiken.

Dan zet je er een -e- achter!
Het bewerkte bestand staat niet meer op mijn laptop.
De verbrede weg geeft nu ruimte aan vrachtwagens.

Bij sterke werkwoorden: Het geschreven boek.

Slide 4 - Diapositive

Een voltooid deelwoord kun je ook bijvoeglijk gebruiken. Maak een voorbeeldzin!

Slide 5 - Question ouverte

Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

het (bederven) vlees

Slide 6 - Question ouverte

Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Verwoesten: de ........ stad

Slide 7 - Question ouverte



De kerktoren is verlicht.
De _____ kerktoren.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 8 - Question ouverte



De soep is gekruid.
De _____ soep.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 9 - Question ouverte



De kerktoren is verlicht.
De _____ kerktoren.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 10 - Question ouverte



De kleding is zelf ontworpen.
De zelf _____ kleding.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 11 - Question ouverte



De vogel is opgezet.
De _____ vogel.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 12 - Question ouverte



Het winkelcentrum is verbouwd.
Het _____ winkelcentrum.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 13 - Question ouverte

Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

het (stranden) schip

Slide 14 - Question ouverte

Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Schrikken: een ........ voorbijganger
Schrikken: de ........ mensen

Slide 15 - Question ouverte

Tegenwoordig deelwoord
Hij fietst met een lach op zijn gezicht naar school.
Hij fietst lachend naar school.

Tegenwoordig deelwoord  = is nu aan de gang

Infinitief + d
Lachen + d = lachend

Slide 16 - Diapositive

Tegenwoordig deelwoord
Je kunt het TD als bijvoeglijk naamwoord gebruiken.

Dan zet je er een -e- achter!

De lachende jongen
De fietsende aap.
De gillende Esmee.

Slide 17 - Diapositive

Schrijf een voorbeeldzin met het tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 18 - Question ouverte

Noteer het tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
vragen: een ... meisje

Slide 19 - Question ouverte

Noteer het tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
gillen: de ... keukenmeid

Slide 20 - Question ouverte

Noteer het tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
spieken: het ... kindje

Slide 21 - Question ouverte

De verveelde jongen keek naar buiten.
Is "verveelde" het vd of het td bijvoeglijk gebruikt?

Slide 22 - Question ouverte

De rode schoenen blinken de inde zon.
Is "rode" een td bijv. gebruikt of vd bijv. gebruikt?

Slide 23 - Question ouverte

De storende geluiden verpestten de toets.

Is "storende" het vd of het td bijvoeglijk gebruikt?

Slide 24 - Question ouverte

Oefentoets
Je kunt nu alle werkwoordspelling dromen.

Of toch niet?

Maak de oefentoets!

Slide 25 - Diapositive